Verhalenlezen.nl - Voor al uw verhalen en sprookjes. Ook hebben we liefdes verhalen en erotische verhalen.

Verhaaltje mailen naar iemand.

Spreek een verhaal u aan, vind je een verhaal om te lachen? En wilt u het verhaaltje laten lezen door één van uw vrienden? Dan kan je via dit formulier het verhaaltje verzenden naar u vriend(in).

Naam ontvanger:
E-mail ontvanger:
 
Naam afzender:
E-mail afzender:
   
Verhaal:

demon
Hoofdstuk 1
Geïrriteerd gaf ik een klap tegen de wekker.
Het was pas 5.00 's morgens.
Ik wou me weer omdraaien en verder slapen, maar dan herinnerde ik me dat het vandaag dé dag is.
De dag waarop ik al weken lang had lopen wachten!
Direct was ik klaarwakker en sprong mijn bed uit.
Luid bonkend rende ik naar beneden.
"LYRA! Doe 's wat stiller!" hoorde ik mjin oudere broer Max roepen.
Ik antwoordde niet, daarvoor was ik veel te zenuwachtig.
Ik huppelde een paar rondjes door de kamer.
Ik zou die dag een paard krijgen!
Eindelijk, een eigen paard!
Ik had er zolang op gewacht.

Mijn ouders hebben een paardenfokkerij, Fairfield genaamd.
Ze fokken allemaal KWPNers.
Nu denk je vast: Waarom is ze dan zo blij dat ze een eigen paard krijgt? Nou, dat leg ik maar uit.
Die KWPNers zijn heel waardevol voor mijn ouders.
Ik ben dan wel een goede ruiter, maar toch mocht het niet.
Eerder reed ik altijd op de manege.

Nog steeds huppelend rende ik de trap weer op naar mijn klerenkast.
Vlug trok ik een oude spijkerbroek en een vest eruit, en trok dat aan.
Even tandenpoetsen en dan naar beneden rennen om te eten.
Mijn ouders en mijn broer waren intussen ook wakker geworden.
Snel schrokte ik mijn broodje kaas op.
Ik kon toen nog niet weten dat er die dag gebeurtenissen plaats zouden vinden die niet terug gedraaid konden worden.
Ik kon nog niet weten dat ik later zou wensen dat deze dag nooit geweest zou zijn.
Ik wist alleen maar dat ik een eigen paard kreeg, en ik was er blij om.



Hoofdstuk 2
Ik werd verliefd.
Nee, niet op een jongen, op een paard.
Samen met mijn vader en broer stonden we een paard te bekijken.
Het was een KWPNer, een prachtig dier, met een gitzwarte vacht en een goede bouw.
Ik stak mijn arm uit, op mijn hand lag een snoepje.
Het paard pakte het snoepje van mijn hand.
Maar er was iets afstandelijks, onbegrijpelijks in zijn ogen te lezen.
Ach, dacht ik, dat gaat wel over.
Ik zat fout.



Hoofstuk 3
De wind gierde om mij en mijn paard heen.
Wij, mijn paard en ik, waren een goed team.
Ja, je hoort het goed. MIJN paard. Hij is van mij!

Ik hoefde mijn hulpen maar minimaal te geven en hij deed het al.
Ik begon hem te vertrouwen.
We waren net klaar met de galop, toen mijn broer naar buiten kwam rennen.
"Lyra! Moet je dit zien!" Riep hij al van ver.
Ik hoorde de gespannen toon in zijn stem, maar kon die niet plaatsen.
Ik liet mijn paard stilstaan en stapte af.
Mijn broer kwam de rijbak in en hield mijn paard vast, terwijl ik het papier kon lezen. Er staan gegevens op, van mijn paard.
Nooit eerder had ik me afgevraagt waarom ze hem weg deden,
maar nu werd ik toch wel nieuwsgierig.

Naam: Demon

Stond er op het briefje.
Mijn adem stokte,
en ik werd voor het eerst een beetje ongerust.
Demon? Wat is dat voor naam,
voor een paard dat zo braaf is?
Trillend las ik verder.

Geslacht: Hengst
Geboren: 01-01-2000
Afstammeling: Onbekend
Kleur: Zwart
Aftekeningen: Niet
Karakter: Wild en moeilijk te houden
Gewoontes: Bijten

Dat was het einde van het briefje.
Wild en moeilijk te houden? Bijten?
Maar hij is hartstikke braaf!
Met een schuin oog keek ik naar Demon,
die door mijn broer nog steeds vast gehouden werd.
Mijn paard voelde dat ik naar hem keek en keek ook mij aan.
Onbedoeld ging er een rilling over mijn rug.
In de ogen van het paard was een felle haat te zien.
Haat jegens alles en iedereen.
Ik knipperde een keer en keek,
maar het beeld was weer weg.
Ik zal het me wel verbeeld hebben, dacht ik.
Waarom zag ik toch niet in dat ik het fout had?



Hoofstuk 4
Met zijn allen zaten we aan tafel,
maar ik was een beetje chaggerijnig.
Ik was net weg geroepen van de telefoon,
waar ik al een half uur met mijn beste vriendin Lucy had zitten kletsen.
De sfeer aan tafel was gespannen, dat kwam vooral door Demon.
Eerder dan de rest ging ik van tafel en begon mijn bord op te ruimen.
Zonder gedag te zeggen liep ik naar buiten, waar het best fris was.
Ik liep te denken over Demon.
Ik had tegenstrijdige gevoelens voor hem.
Het ene deel van mij zei dat ik hem niet moest vertrouwen, dat ik het briefje moest geloven.
Maar het andere deel vond dat het briefje het vast fout had, omdat hij zo ontzettend lief is.
Als ik nou maar naar het eerste deel had geluisterd...

Ik schrok op uit mijn gedachten toen ik gehinnik hoorde.
Nee, niet zomaar gehinnik.
Het klonk angstig en bang.
Toen hield het abrupt op.
Ik rende over het pad richting het geluid.
Toen ik daar aankwam zag ik iets wat me diep schokte.
Het paard, wat net zo angstaanjagend hinnikte, was dood.



Hoofstuk 5
Doodstil staarde ik naar het paard.
Er was niets te zien, geen wond in ieder geval.
Het was alsof hij gewoon lag te slapen, maar ik wist wel beter.
Toen keek ik naar de box ernaast.
Demon.
Ik liep naar hem toe en aaide hem, hij deed alsof er niets aan de hand was.
Hoe kon ik hem nou verdenken van zoiets?
Ik gaf hem een snoepje en rende toen naar binnen, naar mijn ouders.
Ik deed de deur open, maar bleef in de deuropening staan.
Mijn ouders hadden nogal erge ruzie.
Waarover? Ik wist het niet.
Stil sloop ik richting de woonkamer.
Ze hadden me niet gehoord, want ze gingen nog gewoon door.
"BEST!" hoorde ik mijn moeder schreeuwen.
"Zoek het zélf dan maar uit."
Ik merkte nu pas dat ik trilde.
Even later kwam mijn moeder met snelle stappen de kamer uitlopen.
Toen ze mij zag kalmeerde ze een beetje.
Ze liep naar me toen en sloeg haar armen om me heen.
"Het spijt me, Lyra... Je vader en ik gaan scheiden."
Het gevoel, dat toen bezit van me nam, kan ik niet beschrijven.
Maar ik wurmde me los uit mijn moeders armen en rende naar boven.
Tranen stroomden over mijn wangen.
Ik rukte de deur van mijn kamer open,
rende naar binnen en liet me op mijn bed vallen.

Langzaam nam het snikken en huilen af.
Net toen ik weer een beetje op adem was, ging mijn mobiele telefoon.
Ik nam op.

"Hai Lyra, met Mike."

Hoorde ik door de telefoon.
Mike is een klasgenoot van me.
Ik weet dat hij op me is, maar ik had nooit iets met hem aangedurft vanwege mijn ouders. Ze verboden elk contact met jongens.
Maar ik vind hem aardig,
en sinds enkele dagen merkte ik tot mijn eigen verbazing dat ik ook wat voor hém begon te voelen.

"Hey Mike..."

Antwoordde ik.
Blijkbaar was het verdriet nog door mijn stem heen te horen.

"Lyra? Gaat alles goed?"

NEE!
Wou ik door de telefoon heen schreeuwen.
Maar ik beheerste me.

"Nee.. Alles gaat fout."

Zei ik door de telefoon.
Plots begon ik te huilen,
ik kon er niets aan doen.

"Ik kom direct naar je toe."

Hoorde ik nog,
toen werd er opgehangen.
Het kon me niet meer schelen,
wat mijn ouders ervan zouden denken.



Hoofstuk 6
Slechts een paar minuten later hoorde ik de deurbel gaan.
Ik had geen zin om naar beneden te lopen, dus ik liet mijn vader maar open doen.
Ik hoorde dat Mike de trap op kwam, en even later ging de deur open.
"Hee Lyra."
"Heey..."
Hij kwam naast me op bed zitten.
"Wat was er nou, aan de telefoon?"
vroeg hij op vriendelijke toon.
"Mijn ouders..."
Begon ik de zin, maar ik begon weer te huilen.
Ik wou het niet, zeker niet in bijzijn van Mike, maar ik kon niet stoppen.
Ik voelde dat Mike zijn arm om mijn schouders legde.
"Huil maar even uit," zei hij zachtjes.
Dankbaar legde ik mijn hoofd op zijn borst.
Met horten en stoten vertelde ik alles, over mijn ouders en over het paard, Demon.
Mike luisterde zwijgend, terwijl hij rustig met zijn hand over mijn rug wreef.



Hoofdstuk 7
Ik zat op mijn bed, naar de deur te staren waaruit Mike net vertrokken was.
Een vreemd, onrustig gevoel had ik, en Mike bleef maar in mijn gedachtes.
In gedachten zag ik zijn gezicht nog voor me, toen ik ineens mijn broer hoorde schreeuwen.
Het paard! Ik was het helemaal vergeten!
Direct sprong ik op en rende naar beneden, waar Max met mijn vader stond te praten.
Toen hij mij zag sprak hij me aan. "Lyra, Cinderella is dood!" zei hij, vol afschuw.
"Ik weet het..." zei ik droevig.
"Je WIST het?" riep hij vol ongeloof.
"Waardoor? Wanneer? Waarom heb je het ons niet verteld?" zei hij in één adem.
"Ik weet het niet!" zei ik geschrokken.
"Het was vanmiddag, een uurtje geleden,
toen ik buiten kwam om Demon even gedag te zeggen.
Ik hoorde een angstig gehinnik, maar toen ik er was, was ze al weg!" zei ik vlug.
Het huilen stond me nader dan het lachen.
Mijn broer zei niks en samen met hem en mijn vader, die een hand op mijn schouder legde,
liepen we naar de stal.
Toen viel me opeens iets op.
Toen pas.
Het was de box naast Demon.



Hoofdstuk 8
Ik stond Demon te aaien, terwijl mijn broer en vader Cinderella uit haar stal haalden.
Ik hoefde het niet te zien.
Ik keek intussen nog eens goed naar Demon.
Naar zijn ogen, die op dit moment vreemd genoeg afwezig stonden.
Naar zijn vacht, die enkel bestond uit eentonige, zwarte haartjes.
Naar zijn oren, die niet naar voor of naar achter gedraait stonden.
Hoe kon ik geloven dat dit dier de oorzaak was van de problemen?
Ik pakte zijn halster en halstertouw, deed het om en liep naar de wei.
Eenmaal daar aangekomen liet ik hem vrij, bij de andere hengsten.
Ik bleef over het hek geleund even kijken.
Demon kwam, vrij voorzichtig, naar de groep hengsten toe.
Maar meteen zag ik dat ze hem als leider erkenden; ze lieten hem verder lopen.
Op maar een paar meter van de rest bleef hij staan en begon te grazen. Doodnormaal.
Ik wou net weglopen, toen ik weer zo'n angstig gehinnik hoorde.
Vliegensvlug draaide ik me om.
Ik kon niet geloven wat ik zag.



Hoofdstuk p
Daar, midden in de weide, wankelde één van mijn ouders paarden.
Ik schrok me dood, toen ik zag wat er met dat beest was.
Er zat een enorm gat, van ongeveer een halve meter, bij de buik van het dier.
Vol afschuw bleef ik kijken.
Voor mijn ogen groeide de wond weer dicht, het bloed verdween en het paard viel om.
Alsof hij aan een hartstilstand overleden was, je zag er helemaal niets meer van.
Ik keek naar Demon. Nogmaals schrok ik.
Er kwam een rode, fél rode gloed uit zijn ogen.
Op hetzelfde moment keek hij mij aan, en ik kon in die ogen kijken. Die ogen vol haat, jegens alles en iedereen.
Ik hoorde nog een gil, waarschijnlijk van mijn moeder.
Het volgende moment was alles zwart.



Hoofdstuk 10
Ik werd wakker.
Voorzichtig opende ik mijn ogen.
Wit.
Alles was wit.
Spierwit.
Té wit.
Ik sloot mijn ogen weer tegen het felle licht.
Drukte.
Rumoer.
Iemand die een hand op mijn schouder legde en bezorgt "Lyra! Lyra, je bent wakker! Lyra?" zei.
Ik herkende die stem.
Mike!
Voorzichtig opende ik mijn ogen weer.
Ik keek recht in de felblauwe ogen van Mike, zoals ik eigenlijk al wel verwacht had.
"W-waar ben ik?" vroeg ik aan hem.
Mijn stem klonk precies zoals ik me voelde; hulpoos.
"In het ziekenhuis," zei hij en glimlachte.
In zijn ogen zag ik opluchting.
Ik glimlachde vaagjes."
"Wat is er gebeurd?" vroeg ik aan hem.
"Ik weet het niet precies.. Maar het enige wat telt is dat je weer beter bent."
Tijdens die woorden was ik rechtop gaan zitten.
Mike zag het en wou me omhelzen, maar ik hield hem met een simpel handgebaar tegen.
"Even niet, ik heb hartstikke koppijn," zei ik half lachend.
Mike knikte meelevend. "Zal ik je ouders ophalen?"
Ik knikte alleen maar.



Hoofdstuk 11
Even later hoorde ik voetstappen op de gang en mijn ouders kwamen binnen.
Mijn moeder rende huilend naar mijn bed toe en omhelsde me stevig; mijn vader en broer gingen zitten.
"Hoe gaat het met je?" vroeg mijn broer.
"Goed, alsof er niets gebeurd is," antwoordde ik.
Mijn moeder ging nu ook zitten, er viel een gespannen stilte.
Uiteindelijk moést ik het gewoon vragen.
"Wanneer mag ik weer naar huis?" vroeg ik aan niemand in het bijzonder.
Op dat moment kwam een dokter binnen, met een glimlach op zijn gezicht.
"Nu! Als je je goed voelt," zei hij.
Blij gooide ik mijn benen over de rand van mijn bed.
"Waar wachten we dan nog op!" riep ik vrolijk.
Samen met mijn ouders en broer ging ik naar huis.



Hoofdstuk 12
Ik sla mijn dagboek dicht.
Ik ben al een paar uur thuis, maar nu pas schreef ik de rest in het dagboek.
Ik zucht, en kijk naar buiten.
De zon schijnt en de lucht is felblauw, een prachtige dag dus.
Ik heb uitzicht op de wei, waar Demon een eindje verder van de andere paarden af staat.
Ik krijg tranen in mijn ogen toen ik hem zag.
Ze willen je verkopen! Oh Demon, je bent hier alleen nog maar omdat ze nog geen koper gevonden hebben. Maar misschien is dat ook wel beter.. Ik zag het gebeuren. Nee! Denk dat niet!

Plots hoor ik een piepend, doordringend geluid.
Ik denk dat het vast één of ander apparaatje is dat op hol slaat, dus ik ga verder met huiswerk maken.
Maar even later hoor ik mijn ouders gillen en ik ruik een vreemde brandlucht.
Er klopt iets niet.
Ik loop naar beneden, en wat ik zie zal ik nooit vergeten.
Een groot gedeelte van de kamer staat in het vuur.
Ik hoest en zoek naar de deuropening, maar ook die weg is door de vlammen versperd.
Dan hoor ik ineens een geluid van brekend glas en vliegensvlug draai ik me om.
Ik zie een paard, nauwelijks zichtbaar in de rook.
Maar instinctief weet ik dat het Demon is.
Ik aarzel niet en ren naar hem toe.
Hij is zo rustig, zo kalm..
En hij komt me redden uit de vlammen!
Vlak voordat ik op wil stijgen flitst het beeld van het dode paard door mijn geheugen, maar ik negeer het.
Ik stap op, drijf aan met mijn benen en Demon loopt een rondje.
Dan gaat hij ineens over in volle galop en springt door het inmiddels kapotte raam.
Stevig hou ik me vast, terwijl we door de vlammen roetsjen.
Het is heet, maar door de snelheid dat we erdoor gaan niet té heet.
We landen veilig aan de andere kant en ik probeer Demon in te houden, maar hij galoppeerd door!
Ik zie mijn ouders en broer verbaasd kijken, terwijl ik langs hen heen ga.
In de verte hoor ik al het geloei van de brandweerauto's, maar het dringt niet tot me door.
Ik probeer Demon te laten stoppen
Hij luisterd niet.
Ik zit er ook zonder zadel op, en heb dus eigenlijk helemaal niets te zeggen.
Ik besluit hem maar de weg te laten kiezen en blijf stil zitten.
Verbaasd kijk ik naar Demon, die precies lijkt te weten waar hij heen wil.



Hoofdstuk 13
Nog steeds raas ik voort op de rug van Demon. Soepel ga ik mee met de bewegingen van het paard onder me. In volle galop racen we door het bos. Ik moet opletten, anders krijg ik een tak tegen me hoofd. Na een hele tijd voel ik dat Demon langzaam vaart begin te verminderen. Ik kijk eens om me heen, maar het bos ziet er exact hetzelfde uit als voorheen. Demon gaat over in draf, en daarna in stap. We gaan een bocht om. Dan schrik ik op. Voor me uit is een prachtige open plek te zien. Het lijkt wel midden zomer; de bloemen staan volop in bloei, de vogeltjes fluiten en ik zie een konijn weer terug de struikjes in springen. Ademloos laat ik me meevoeren, de open plek op. Daar blijft Demon staan, hij buigt zijn hals naar me toe. Ik begrijp het gebaar en laat me van zijn rug afzakken. "Wauw, wat is het hier mooi..." zeg ik fluisterend. Ja he? hoor ik iemand zeggen. Ik schrik en kijk om me heen, maar, behalve Demon, is er niemand. Fronsend kijk ik naar Demon. Onzichtbaar lijkt hij te knikken. Ja.

Vol verbazing staar ik hem aan. Dan zie ik iets vanuit mijn ooghoeken. Direct kijk ik wat het is. De adem stokt in mijn keel. Mijn hand zit zenuwachtig met een friemelding aan mijn broek te spelen. Ik merk het niet, maar ik doe een stap richting Demon. Overal om me heen beginnen de bloemen te verwelken. Al het groen verdwijnt in het niets. Een rilling gaat over mijn rug. Waar net nog een prachtige natuur was, zijn nu alleen nog maar een paar verschrompelde boom stammetjes van over. Ook de zon lijkt ineens onder gegaan; het is veel donkerder dan daarnet. Terwijl ik om me heen aan het kijken ben, ik begin bang te worden, verschijnen er voor me ineens 2 intens rode ogen. Fel rood. Ze lijken door me heen te kunnen kijken, mijn gedachten te kunnen raken. Doodsbang, maar toch gefascineerd, staar ik terug. Ik ken die ogen ergens van...



Hoofdstuk 14
De tijd lijkt stil te staan, terwijl ik bijna verdrink ik de ogen. Weer denk ik dat ik ze ergens van ken. Mijn ogen gaan wijd open. Demon! Het zijn precies dezelfde rode ogen als van Demon! Alleen veel groter, en feller. Ja, feller. Veel feller rood. Ik kijk in die ogen. Dan schrik ik op. Laat haar met rust! klinkt het in mijn hoofd. De stem klinkt kwaad, maar ik kan het niet plaatsen. Er grinnikt iemand. Dat zou jij wel willen he? zegt een andere stem. Ja! Dat wil ik inderdaad! Lyra! Luister naar me. Hij is slecht. Kijk hem niet aan! Alsjeblieft, Lyra, doe het niet... Je hebt zoveel voor me gedaan, dit is wel het minste wat ik voor je terug kan doen. Hij is een g... hoor ik de eerste stem zeggen. Maar hij wordt onderbroken. STOP! Of je gaat eraan. Je weet best wat er met je kan gebeuren. Totaal verward kijk ik een andere kant op, naar Demon. Zijn rode ogen zijn verdwenen. Hij lijkt nu een doodnormaal paard. Hij kijkt me aan. In zijn ogen zie ik iets, maar ik kan het niet plaatsen. Iets smekends, misschien... Ja! Híj is de stem! Ik heb het door. Om Demon's mond verschijnt een glimlach, tenminste, dat denk ik. Het lijkt wel alsof hij blij is dat ik het door heb. Zonder aan de ogen achter me te denken ren ik, proberend niet te struikelen over het kreupelhout, naar Demon toe. Blij sla ik mijn armen om hem heen. "Ik wist wel dat je niet slecht was." zeg ik bijna onhoorbaar.



Hoofdstuk 15
Ik laat Demon weer los en kijk achter me, naar de geest. Direct voel ik dat Demon me aanstoot en ik kijk weer naar hem. Lyra, kijk niet naar hem. Hij voedt zichzelf met zielen van mensen. Als je hem te lang aan kijkt, ga je dood. Ik schrik, en blijf naar Demon staren. "Wat kunnen we doen?" vraag ik angstig. Wegwezen hier. Klim op mijn rug. Ik doe wat hij zegt, en met een beetje hulp van Demon klim ik op z'n rug. Ik durf niet naar de geest te kijken, maar ik voel zijn aanwezigheid. Ik voel dat hij naar me kijkt. Onder me zet Demon zich in beweging. Al snel galopperen we door het bos, maar de geest achtervolgt ons. Hij heeft nu geen macht, geen lichaam. Als hij een dag zonder lichaam zit, gaat hij dood. "Maar hij kan toch gewoon in een ánder dier gaan?" vraag ik hem, terwijl we door galopperen. [I]Nee, Lyra. Dat kan niet zomaar. Als het dier waar hij in zit dood gaat, gaat hij zelf ook dood. Hij gaat alleen in lichamen waarvan hij zeker weet dat ze lang meegaan. Er loopt een rilling over mijn rug. Ik voldoe aan al zijn eisen. Hij zal weer terug in mij willen gaan. We moeten blijven vluchten.

Alle rechten voorbehouden 2005-2024 - www.verhalenlezen.nl


Verhalen

Wilt u een verhaaltje lezen uit één van de onderstaande categorieën? Klik dan gewoon op een categorie en u komt op de pagina met de verhalen van deze bepaalde categorie.

Verhalen posten

Hebt u zelf een verhaaltje geschreven? Of een onvergetelijke blunder tegengekomen, of iets anders. En je wilt er anderen mee amuseren, lezen? Met verhalenlezen.nl kan dat geen probleem zijn. Klik hier om een verhaal te posten!


Statistieken

Totaal verhalen: 5184
Totaal categorieën: 10
Totaal 16 bezoekers online