Verhalenlezen.nl - Voor al uw verhalen en sprookjes. Ook hebben we liefdes verhalen en erotische verhalen.

Abel en Janus op ontdekkingsreis.

U leest om dit moment het verhaal Abel en Janus op ontdekkingsreis gepost door Celine van Noort. Dit verhaal is gepost in de categorie spannende verhalen. Wilt u een zelf geschreven, of een mooi verhaaltje posten? Klik daarvoor hier.

Wilt u terug naar spannende verhalen?
Categorie: spannende verhalen
Gepost door: Celine van Noort
Gepost op: 2010-8-1

Verhaal:

Abel en Janus op ontdekkingsreis
Abel en Janus op ontdekkingsreis.

Abel en Janus, twee weeskinderen, lopen op de kade van de haven. Twee grote schepen liggen aangemeerd. Het schip van Willem Barentsz en het schip van Jan Cornelisz Rijp.
“Wow, als ik later groot ben, wil ik ook op zo’n schip varen,” roept Abel uitgelaten.
“Dan ga ik nieuwe werelden ontdekken!”
“Waarom wachten tot je groot bent, waarom stappen we nu niet meteen aan boord?”, antwoordt Janus voor de grap.
Abel staat abrupt stil.
“Dat is een idee, waarom varen we niet mee met het schip van Willem Barentsz”.

Het vertrek van de schepen is het gesprek van de dag. Willem Barentz heeft al twee eerdere ontdekkingsreizen gemaakt. Hij wil een kortere handelsroute via de zee naar Indie vinden. Deze keer zullen ze via de Noordkaap reizen.

“Echt? Zou je met zo’n schip mee willen varen?”Janus kijkt verbaasd naar Abel.
“Natuurlijk joh, er is toch niemand die ons mist. We verstoppen ons beneden in het ruim achter een hoge stapel kisten!”
Janus wordt aangestoken door het enthousiasme van zijn vriend. “Je hebt gelijk, we gaan samen op avontuur!” Ze ravotten samen op de kade. Plotseling ziet Abel een flinke kist met grote groene appels staan. “Die zijn voor de bemanning van het schip,” zegt hij. “Ik lust er wel ééntje, wil jij er ook één?” Zonder het antwoord af te wachten doet Abel een greep in de kist. Hij haalt er twee sappige appels uit. “ Een gestolen appel is nog lekkerder dan als je er voor moet betalen,” glimlacht Abel en geeft een appel aan Janus. Net op het moment dat Abel een grote hap van zijn appel neemt, ziet hij een boze man naar hem staren. Hij verslikt zich bijna, en roept: “Rennen Janus, rennen!”

Lachend rennen ze over de drukke kade. Kisten met voedsel, kleding en koopwaar worden door de bemanning aan boord gedragen. Het is zwaar werk. Daardoor zien de mannen niet dat Abel en Janus via de loopplank het schip van Willem Barentsz oplopen.
“Gauw hierlangs, dan zien ze ons niet,” fluistert Abel. Hij trekt Janus met zich mee door een kleine deur. Via een smal trappetje komen ze in een grote ruimte. Het staat al bijna helemaal vol. In een donkere hoek helemaal achterin staan drie kisten op elkaar gestapeld. Hijgend laten ze zich neervallen.

Op 10 mei 1596 varen de twee schepen de haven uit. Onderweg vinden Abel en Janus steeds meer sluiproutes op het schip. Ze hebben dekens, warme kleding en eten verzameld uit de kisten om hun heen. Water is er genoeg te vinden in de grote tonnen.
“Vind je het nog steeds zo avontuurlijk?” vraagt Janus terwijl hij zijn steeds langer groeiende haar uit zijn gezicht blaast. Ze varen nu sinds enkele dagen op open zee.
Abel knikt. “Misschien kunnen we wel meehelpen op het schip? Ze kunnen ons nu toch niet meer terug sturen.”
“Weet ik, maar misschien sluiten ze ons dan wel op en kunnen we niet meer vrij over de boot lopen.”
“Maar nu ook niet,” spreekt Abel Janus tegen. “We kunnen alleen maar ’s nachts een beetje rondsluipen.”
“Ik weet het niet hoor,” twijfelt Janus. “Laten we ons nog maar niet zien aan de bemanning”.
Abel haalt zijn schouders op. “Oké, jij je zin.” Uit zijn broekzak pakt hij twee tinnen soldaatjes. “Laten we nog even spelen. Maar voorzichtig ermee hoor. Je weet dat ik ze van mijn opa heb gekregen”.

Een week later heeft Abel het ook wel gezien. Hij verveelt zich net zo erg als Janus. “Zullen we een geintje met de bemanning uithalen? Misschien kunnen we wel…”, fluisterend gaat Abel verder.
“Ja,dat doen we.” De ogen van Janus beginnen te schitteren. “Vanavond als het donker is, gaan we…” De twee jongens smoezen nog een tijdje over hun plan door.

“Halt, wie daar!”
Een krachtige mannenstem schalt over het schip. Abel krimpt in elkaar. Janus voelt kippenvel over zijn hele lichaam.
“Duik weg, daarachter die grote ton,” sist Abel. Hij duwt Janus voor zich uit, maar struikelt zelf over een tros touwen. Hij voelt zich ruw bij de schouders achteruit getrokken.
“Wat krijgen we nou?” zegt de man verbaasd. Angstig kijkt Abel de man aan. Hij durft geen woord te zeggen.
“Wie ben jij? En hoe kom jij aan boord?” Ruw pakt de man Abel overeind.
“Ik, ikke…,” hakkelt Abel. Verder komt hij niet. Janus komt achter de ton tevoorschijn.
“Nou breekt mijn klomp,” barst de man uit. “Twee jongens op dit schip. Als de kapitein jullie ziet, gooit hij jullie zo in het schavot!”
Abel en Janus buigen hun hoofd. Daardoor zien ze niet dat de man met een twinkeling in zijn ogen naar hun kijkt. Hoofdschuddend zegt hij: ”Wat moet ik met jullie aan. Ik kan jullie niet achterhouden voor de kapitein. Dit moet ik vertellen. Maar leg eerst maar eens uit hoe jullie op dit schip terecht zijn gekomen”.
Abel begint te vertellen. Over hoe graag hij één keer in zijn leven op ontdekkingsreis wil.
“Nou, dat ik je nu dus gelukt,” bromt de man.
Janus vult aan. Hij vertelt hoe ze deze weken zijn doorgekomen. Ondertussen begint de man steeds meer te grijnzen. Wat een kwajongens, denkt hij. Maar met goede bedoelingen. Gelukkig wist de man niets van de streek die ze uit wilden halen…
“Waar zijn jullie manieren. Vertel eens hoe jullie heten. Ik ben Gerrit de Veer, scheepsarts”. Hij steekt zijn hand uit.
“Ik heet Abel en dit is mijn vriend Janus,” zegt Abel en schudt de man zijn hand.

Als ze bij Willem Barentsz in de kajuit zijn geweest, klapperen hun oren nog. Met rode wangen lopen ze achter Gerrit de Veer aan. Dat is me een gesprek geweest. Met bulderende stem heeft Willem Barentz ze op de gevaren gewezen. Ze mogen blij zijn dat ze niet in het schavot worden gegooid. Maar ze zullen wel hard werken moeten voor de kost. Morgenochtend vroeg kunnen ze al beginnen.
“Hier zijn jullie slaapplaatsen”. Gerrit wijst naar twee hangmatten. Abel stoot Janus aan: “Dat ligt een stuk lekkerder dan de deken op de grond.” Janus knikt, nog een beetje beduusd van het gesprek.
“Ik zie jullie morgenochtend bij mij om vijf uur, begrepen!”
De jongens knikken tegelijkertijd.

Het is hard werken aan boord. De blaren staan al bijna op hun handen. Elke dag helpen ze de bemanning met het soppen van het dek, het schoonmaken in de kombuis en het hijsen van de zeilen. En elke avond vallen ze doodmoe in slaap in hun hangmat. Maar niet voordat Gerrit hun verhalen vertelt over zijn vorige reis die hij gemaakt heeft. De jongens hangen aan zijn lippen. Ze varen mee op het schip van Willem Barentsz!

Het is koud. Het schip heeft al enkele weken gevaren. Iedereen aan boord is moe.
“Zwanen, ik zie zwanen!” Een bemanningslid wijst in de verte. Abel en Janus rennen naar de reling. Met hun hand boven hun ogen turen ze in de verte.
“Zie jij wat?” roept Abel.
Janus knijpt zijn ogen tot spleetjes. “Daar, heel ver weg, zie je het niet? Maar…dat zijn geen zwanen…dat zijn…” Hij krijgt het woord niet uit zijn mond.
“Wacht ik zie het ook, het zijn….” Vol ongeloof kijkt Abel naar de ijsschotsen. Hoe dichterbij ze varen hoe groter ze worden.
“Wow, echte ijsschotsen!” Hij springt op en neer.

Het is alweer juni. De jongens werken nog steeds hard mee. Abel gooit een emmer met sop over het dek. Met lange halen van zijn zwabber veegt hij de vloer schoon. Dan legt hij de natte zwabber in de nek van Janus.
“Aaaarg,” gilt Janus. “Ga je weg. Zal ik jou eens pakken!” Hij pakt zijn zwabber en rent Abel achterna die hard lachend wegrent. Met z’n tweetjes over het dek stuivend maken ze elkaar nat. De bemanningsleden kijken oogluikend toe.
“He wacht, kijk daar,” roept Abel, terwijl Janus tegen hem opbotst. “Een beer, een witte beer!”
Er klinkt rumoer op het dek. Dan gooit één van de bemanningsleden een bijl naar de beer. Hij treft hem in de rug van het dier. De beer zwemt met veel moeite weg. Willem Barentsz roept naar zijn bemanning dat ze er achteraan moeten gaan. De jongens zien hoe de mannen een sloep te water laten. Door het ijskoude water roeien ze de beer achterna. De beer zwemt langzaam. De sloep volgt traag door de ijsschotsen. Dan zien ze dat het dier naar een eiland zwemt. Een eiland!!! Ze hebben een eiland ontdekt! Uitgeput klimt de beer aan land. Vanuit de verte, veilig op de boot, zien Abel en Janus dat de mannen het eiland bereiken. Dan draait Abel zijn hoofd om. Janus is te laat en ziet dat één van de mannen de kop van de beer met een bijl inslaat. Zijn maag komt in opstand en met één golfbeweging komt alles eruit.

’s Avonds praat Gerrit de Veer nog even met de jongens. “Ik denk dat we dit eiland het ‘Veere eiland’ gaan noemen.” zegt hij.
“Maar er lopen beren daar, waarom noem je het niet het ‘Bereneiland’?” vraagt Janus. “Dat is ook een originele naam,” zegt Gerrit verrast. “Dat doen we!”

Op hun verdere reis ontdekken ze nog een eiland, ‘Het nieuwe land’. (Later Spitsbergen genoemd).

Twee maanden later, half augustus 1596, wordt het ijs zo dik en zwaar dat er bijna niet meer door heen te varen is. Bij de kust van Nova Zembla strandt het schip. De helft van de bemanning overleeft het niet. Gerrit zorgt voor de twee jongens.

“Mannen, we overwinteren hier. Verzamel al het wrakhout dan kunnen daarvan een huis bouwen!” buldert de stem van Willem Barentz door de ijskoude wind. Abel en Janus helpen zo goed mogelijk mee. Ze slepen al het hout dat ze kunnen vinden naar de plek waar de bemanning begonnen is met het bouwen van een stevig huis.
“Ik ben zo moe,” zucht Janus.
“Nog even volhouden, dan kan je rusten.”
“Heb je gemerkt dat het steeds langer donker blijft,” fluistert Janus.
Abel kijkt verontrust voor zich uit. Hoe moeten ze hier vandaan komen, hoe kunnen ze hier overleven!?

In november komt de zon niet meer boven. Het blijft de gehele dag donker. “Ik wil naar huis,” huilt Janus. De twee jongens liggen dicht tegen elkaar aan. Het wordt steeds kouder. Op een gegeven moment is het zo koud dat het bijna 40 graden onder nul is! Ze liggen onder een pels van een ijsbeer. De bemanning zorgt voor vossenvlees, het smaakt goed.

“Wat is Gerrit aan het doen?” Janus schudt Abel wakker.
Met nog slaperige ogen kijkt Abel naar Gerrit.
“Ik weet het niet, ik zal het eens vragen.” Abel schudt het berenvel van zich af. Hij loopt naar Gerrit. Nieuwsgierig vraagt hij: “Waar ben je mee bezig Gerrit?”
“Elke dag schrijf ik de stand van de zon en de planeten en de sterren op. Als ik al die bewegingen goed bij houd, dan kan ik zien wat voor dag het is vandaag. En als het goed is komt de zon weer op in de eerste week van februari! Wacht maar af.”
Maar twee weken eerder, op 24 januari 1597 zien ze de zon! Iedereen juicht. Er is weer hoop.
“Het lijkt wel een zandloper,” zegt Gerrit verbaasd. Hij begrijpt er niets van. Kloppen de berekeningen niet?

Ondertussen probeert Willem Barentsz een uitweg te bedenken. Ze moeten van dit eiland af! Terug naar de bewoonde wereld. Maar de zee is nog diep bevroren. Na maanden op het eiland te hebben gezeten, wordt het eindelijk lichter. En in de lente is het dan eindelijk zo ver. Het ijs is opengebroken. De mannen bouwen een sloep. En samen met de jongens varen ze weg van Nova Zembla. Ze proberen eerst om het eiland Kola te bereiken. Onderweg komen ze bijna om van de honger. Ze worden ziek en kunnen amper niets meer.

Na enkele dagen zegt Willem Barentz: ”Jongens, ik denk dat ik het niet red. Ik ben blij jullie gekend te hebben. Jullie zullen altijd in mijn hart voortleven.” Met zwakke stem spreekt Willem Barentsz zijn laatste woorden.
Abel houdt de hand van Janus stevig vast. Hij bibbert en heeft al een paar dagen niet mee gegeten.

“Een schip, een schip,” fluistert Abel schor. Met bijna geen kracht in zijn hand wijst hij in de verte. De tranen rollen over zijn gezicht. Hij had de hoop al opgegeven dat ze gered zouden worden. Het is het schip van Jan Cornelisz. Rijp. Aan boord krijgen de overlevenden alle goede zorgen. Langzaam knappen Abel en Janus op. Na maanden varen komen ze op 1 november 1597eindelijk in Amsterdam aan.
“Dit was een avontuur, eens maar nooit weer!” lacht Abel. “De volgende ontdekkingsreis laat ik wel aan de echte mannen over!”



Aantal keer bekeken: 5298
Waardering: 6.95 op 10
Geef een cijfer:

Alle rechten voorbehouden 2005-2024 - www.verhalenlezen.nl


Verhalen

Wilt u een verhaaltje lezen uit één van de onderstaande categorieën? Klik dan gewoon op een categorie en u komt op de pagina met de verhalen van deze bepaalde categorie.

Verhalen posten

Hebt u zelf een verhaaltje geschreven? Of een onvergetelijke blunder tegengekomen, of iets anders. En je wilt er anderen mee amuseren, lezen? Met verhalenlezen.nl kan dat geen probleem zijn. Klik hier om een verhaal te posten!


Statistieken

Totaal verhalen: 5184
Totaal categorieën: 10
Totaal 288 bezoekers online