De Wraakdraak.
U leest om dit moment het verhaal De Wraakdraak gepost door F.J. Veldstra. Dit verhaal is gepost in de categorie sprookjes. Wilt u een zelf geschreven, of een mooi verhaaltje posten? Klik daarvoor hier.Wilt u terug naar sprookjes?
Categorie: sprookjes
Gepost door: F.J. Veldstra
Gepost op: 2009-7-26
Verhaal:
De Wraakdraak
Er was eens ………. De wraakdraak .
I
Het verhaal dat vertelt moet worden is een oud verhaal. Het is het verhaal over een van de laatste draken uit de donkere middeleeuwen. Dit is het verhaal van Furius de draak
II
Daar lag hij dodelijk verwond, Furius de onoverwinnelijke draak. Een steeds groter wordende plas donker bloed verspreidde zich over het plein. Hij zakte weg . Zijn drakengeest verzwakte, flakkerde als een kaars.. beelden vervaagden en werden plots weer helder. ‘Hoe had dit zo kunnen gebeuren’, vroeg hij zich af. ‘Zo mocht het niet eindigen! Hij, Furius de almachtige, de oude gewiekste en onoverwinnelijke draak, zou hier niet verslagen en tot ironie van iedereen, sterven. Hiervoor was hij niet ooit uit het ei gebroken. Niet voor de onooglijke snotneus die hem dit had aangedaan. Zijn heldenrol was door het slijk gehaald door een pummel in een halfbakken harnas. Zo zou dit gevecht niet eindigen. Hij verfoeide deze verwaande mensen hier met hun zucht naar bloed. Maar..Ze zouden hun grand finale krijgen… nog even ..Hoe anders was dit begonnen.
III
Eerder deze dag cirkelde hij nog boven dit stadje met de wondere naam Kift. Hij keek vanuit zijn blauwe hoogte neer op de inwoners van de stad. Ze hadden zich al weer op de banken verzameld om te kunnen genieten van het luguber schouwspel dat hij hen ging bieden. Zij kwamen voor hem, maar ook voor zichzelf, voor het vertoon van hun ego, hun rijkdom en hun ijdelheid. Onder hem paradeerden de voorname vrouwen van de stad. Opgedirkt in fluwelen jurken met goudbrokaat, met opgestoken haren bijeengehouden door satijnen linten en pauwenveren. Hun ringen en met stenen bezette halskettingen schitterden oogverblindend in de zon. Ze waren er om elkaar af te troeven. Hun mannen pronkten niet minder om hun status en vermogen te tonen. Zij vonden zichzelf de bovenklasse. Zij bepaalden de gang van zaken. Zij voelden zich de koningen van de stad. En lieten dit zien door hun mantels, de een met nog duurder bont afgezet dan de ander. Vos, hermelijn marter en wolf sierden de kragen en voeringranden. Aan hun vingers glommen de zegelringen van hun ambten, genootschappen en commissies. Ze droegen opzichtige ambtsketens met kleurig ingelegde edelstenen en fraai bewerkte schakels. Decadent waren hun hoge zwartleren laarzen met gouden sporen terwijl ze nooit een paard bereden. Ze kwamen voor de sensatie onder het mom van rechtvaardigheid en de onvermijdelijke speling van het lot. Ze veinsden de tragiek van het bestaan. .. Hun bloed wilde hij drinken, maar hij had een afspraak en hij zou zich er aan houden. Zijn eis was ingewilligd.
Ze waren gekomen met een gewichtige delegatie . Ze hadden hem een aanbod gedaan dat te mooi was om te weigeren. De dochters van de stad werden geboden. Uit hun hooghartigheid bleek geen enkel besef dat ze te ver waren gegaan. Vandaag dan misschien? Het was Furius om het even. Hij had zijn eigen eer hoog te houden, toch zou hij nooit het leven van zijn eigen drakenbroeders en zusters..mochten die toch nog ergens zijn.. aanbieden. Hij kende geen binding, maar begreep verwantschap wel. Daarom begreep hij dit volk niet. Hij voelde bij hen enkel een onberedeneerd soort laaghartige lafheid. De rest was enkel schijn en zelfgenoegzaamheid. Zielig vond hij ze, deze mensjes met hun uiterlijkheden en grootheidswaan. Ze hadden de bovenste rijen ingenomen. Het verste verwijderd van het middenplein waar hij zou komen om zijn spel te spelen. Schijtlaarzen waren het.
In de lagere middenrijen zat de kleine hardwerkende burgerij in strakke kleding van gestijfd katoen en gedekte kleuren, zonder opsmuk, grijs en hoge boorden, de vrouwen met hoedjes en floddermutsjes. Middenstanders en ambachtslieden. Ze hadden het offerplan niet gesteund en niet tegen gehouden. Zo bleven ze buitenschot en stelden ze hun bestaan veilig.
Daar onder zat het buitenvolk, de boeren en arbeiders, de vissers, de mandenvlechters, de molenaar en losse werklieden. Allen met verweerde gezichten hun gebalde knuisten met uit woede wit getrokken knokkels. Zij haatten hem. Furius wist het. Zij hadden hun bestaan, hun dieren aan hem verloren. Wat hij had gespaard was te weinig geweest en honger was hun deel. Iedere dag weer. Zij kwamen uit ontzetting, uit woede, vervuld van wraak vol afschuw en vol van hoop dat er een held zou verschijnen die hem zou verslaan. Ze hadden bezwaren gemaakt, maar werden niet gehoord. Ze hadden hun hoop gevestigd op de koning.
En helemaal beneden waren de staplaatsen aan de rand van het plein. Daar stonden de paupers, de schooiers, kwakzalvers,dieven en de linkmiegels. Zij kwamen voor het bloed en de gruwel. Ook al was het van één hun eigen. Ze hadden niets, maar dan ook niets te verliezen. Ze leefden van de kruimels van de stad. Van de nacht en praktijken waar geen mens van wilde weten. Ze waren al veroordeeld door geboorte. Wat was hun leven waard? Dit gaf hun leven weer enig boosaardig vertier. Het lot eiste levens. Vooral die van hen. Wanneer maar als het lot een van de gegoede heren aanwees, dan kochten zij hun dood af en boden onweerstaanbaar hoge bedragen voor een pauperdochter die keurig aangekleed in hun plaats aan de paal werd gebonden. Het gezin kon daarna lang zorgeloos leven, soms een nerinkje beginnen in nauwe zijstraat. Soms werd een er weeskind gewoon van straat geroofd. Niemand bekommerde zich hier om. Zie het als een eer dat je mag sterven voor het welzijn van de stad werd er gezegd. Het gespuis werd goed in de gaten gehouden door de schout en zijn mannen die de tribune flankeerden.
Voor Furius maakte hij niet uit. Een mens was een mens en afspraak was afspraak. Hij rook en proefde daarna toch wel wat voor vlees hij in de kuip had.
IV
Had hij niet het recht te nemen?Zich te wreken voor het leed dat hem en de zijnen was aangedaan. Want waren ze niet al eeuwen vervolgd, bejaagd, gedood, verdreven door horden boeren, legers en later de drakendoders? Hem hadden ze niet kunnen deren. Hij was te slim, te meedogenloos, te gevreesd. Angst en verderf zaaien was zijn specialiteit. Zijn schubben vormden een ondoordringbaar pantser. Pijlen ketsten er op af en staal brak. Geen zwaard of speer was hard genoeg om daar door heen te boren. Behalve die ene dan. Dat was een toverzwaard geweest, dwergenmagie, gedragen door een onbevreesde vrouw, die was verbonden met het bos en de bergen. Zij was in haar eentje zijn grot binnen gegaan. Net als de koning. Het leek al weer lang geleden. ‘Ga hier weg’ had ze hem toegeroepen. ‘Ga terug naar de kloof waarheen je werd verbannen of het nest waar je bent uitgebroed, trek je terug in de diepten van de aarde en koester je aan haar vuren.”
Hij had gelachen, een donderende echo galmde oorverdovend door de grot. Hij had trots zijn kop opgeheven en vuur met giftige zwavel uitgebraakt. Hij had zijn nek en keel bloot gegeven. Wat kon hem deren? Het was zijn geluk geweest dat zij wijselijk afstand had gehouden. De worp van haar zwaard en de kracht er van hadden hem verrast. Het spleet een schub in tweeën en drong in het vlees van zijn nek. Hij kende maar één zwaard met die scherpte. Met een wilde pijnlijke zwaai ramde hij de kling tegen de rotswand en het lemmet brak met luide metallieke knal. Toen hij weer om zich heen keek was de vrouw verdwenen. Wie was zij? Hij hoorde haar stem in de gangen galmen “Eens zal een van de mijnen jou doden, zoals jij de mijne hebt gedood” Nu wist hij het weer. Hij had haar verschijning en dreigende woorden nooit vergeten, net zo min als de woorden van Titiaan over de ring.
V
Er kwam steeds meer volk op af. Nu was er zelfs al een tribune voor het verwaande volk. Daar zaten ze. Zij waren het die uiteindelijk bedachten een mens, een dochter van de stad te bieden. Een verse onbezoedelde maagd om hem gunstig te stemmen. Iedere maand één een jaar lang. Daarna zou hij weggaan. Hij stemde in. Oberon had hem te verstaan gegeven te verdelen. Wat voor zichzelf te nemen en voldoende achter te laten. Hij nam het vaak niet serieus, maar hij vond het hier wel van toepassing.
De stedelingen en hij vonden het een goed plan ,behalve de koning. De koning stemde na enig pleidooi over en weer in, ten dienste van het volk. Koning Nobel stond, net als nu, altijd onbeweeglijk, samen met zijn vrouw aan de overzijde van het plein. Iedere keer weer met veel verdriet in zijn hart zag hij hoe een dochter van de stad werd verslonden. Hij deelde de lust voor bloed en de hunkering naar sensatie en de drang tot de uiterste grens te gaan niet.
Furius vond zelf dat hij alles netjes deed. respectvol vond hij. Dat was anders geweest met de schapen. Ach ja , hij wist het weer.. de schapen. Die waren het leukste geweest. Daar midden op het plein vastbonden aan een touw. Ongelukkig blatend, nerveus en angstig heen en weerschietend wanneer zijn schaduw de grond raakte en het geluid van zijn klapwieken de lucht vulde. Hij had het landen tot kunst verheven, door zijn klauwen over de kinderhoofdjes van het plein te laten schrapen. Het geluid tergde de gehoorzenuwen tot het uiterste. Dat deed het altijd goed. Hij hield van show. Daarna was hij gewichtig om de beesten heen gestapt, er aan geroken, zijn kop opgeheven en vuur en zwavel in de lucht gespuwd over de hoofden van de toeschouwers. Hen getrakteerd op hitte, rook en de geur van rotte eieren. Hij genoot van het mengsel van gejoel en angstkreten. Dan had hij zijn vuur op de dieren gericht en ze halfgaar geroosterd. Nee, hij was niet het lieve draakje uit verhaaltjes voor het slapen gaan. Hij had wel gemerkt dat het steeds moeilijker werd opwinding en afschuw los te krijgen bij zijn publiek. Ze werden ongevoelig voor het geluid van zijn tanden wanneer ze door de hardgebakken en verschroeide huid van de dieren drongen. Of voor het kraken van botten en rondspattend bloed wanneer hij de dieren in zijn bek woest heen en weer schudde of tussen zijn klauwen verscheurde.
Was het die zucht naar meer spanning die zijn idee hadden gevoed een groter offer te suggereren?
Was het hun honger naar het grensgevecht tussen leven en dood, dat ze hem het ultieme aanbod deden de maagden te offeren?
VI
Herinneringen doorspoelden zijn hoofd. Waar was hij gebleven. Hij wist het weer. Het bezoek van de koning.
De koning had de moed gehad hem op te zoeken in zijn grot in de berg. Ongewapend en alleen. Nobel had een enorm risico genomen. Dat respecteerde hij . Ergens in hem was toch nog een greintje eergevoel en respect voor sommige mensen, ondanks alles wat hem en de zijnen was aangedaan. Noem het drakeneer.
“Furius,” zo had koning Nobel gesproken.”De teerling is geworpen . Furius, laat dit genoeg zijn. Je hebt de runderen genomen, ze één voor één uit het veld opgeslokt, je eiste de vissen, vijvers en rivieren hebben we voor je leeggevist om je honger te stillen. Toen eiste je de schapen, iedere dag twee. Je hebt er bijgezegd dat je ons dan misschien met rust zou laten.”
Koning Nobel had tegenover hem gestaan. Eenvoudig en zijn blauwe mantel en zijn ijzeren kroon. Een eerlijke en oprechte koning, die zich verontschuldigde voor wat de mensheid de draak door alle eeuwen heen had aan gedaan. Hij verontschuldigde zich voor de huurling Mauwrik die hem zijn dierbare ring had ontstolen en hem een deel van de schat die hij had ontnomen. De koning had hier part nog deel aan gehad. De stadselite hadden deze man voor een hoge som in dienst genomen. De Koning was voor hem, Furius geknield.
“Het lot heeft mijn enige dochter aangewezen jou maal te zijn. Heer Furius, draak der draken. Neem genoegen met haar en laat dit genoeg zijn. Neem uw schat en keer terug naar de streek van uw geboorte en andere jacht velden. Neem mijn boete voor mij en mijn volk. Furius je bent groot , toon nu ook je grootheid en schenk ons genade met dit offer. Laat het zinloos doden hier eindigen.”
Hij wist niet meer wat dit met hem deed, maar hij had even de punt in zijn nek gevoeld en merkte dat zijn hart een slag oversloeg. Iets diep in hem werd geroerd en hij had toegegeven. “Goed. Sprak hij kalm. “Nog één keer en dan zal ik gaan. Zij zal de laatste zijn. Om de moed en de eerlijkheid van u koning, Nobel, gij koning voor het volk.”
Nog een keer show en spektakel in glorie en heldendom zou hij haar wegvoeren. En natuurlijk zou de koning nog een held aanrukken om hem te verslaan. Dat hoorde bij het spel. Hij had het hoorngeschal en de oproep van de herauten al gehoord. Wie zou durven.? Wie was zo dwaas? Ook al mocht hij daarna de dochter huwen. Beide hadden geen kans. Mar ach, het hoorde bij het spel. Dat was waar ze voor kwamen voor dood en spelen. Hij zag ze ook nu joelend op hun banken staan terwijl het leven uit hem wegsijpelde.
VII
Furius begreep het nog niet. Hij voelde zich zwakker worden en zocht hij koortsachtig naar antwoorden op de gebeurtenissen van vandaag.
Vanuit zijn ooghoek ving hij een blik op van Mauwrik. Hij draaide zijn kop traag en zag hem zitten tussen de praalhanzen, die deze charlatan hadden ingehuurd. Hij zag Mauwrik met een onbeschaamde, zelfingenomen blik naar hem kijken. Hoe durfde hij zich hier te vertonen? De bedrieger, de onechte held. Geen gevecht, niets. Slimmigheden, omkoperij, bedreiging en mooie praatjes. Een smerig stuk vreten was het. Woede laaide in hem op wanneer naar de man keek die hem een loer had gedraaid.
Mauwrik was Kift binnen gereden als een held Hij rode reep vlees, die zijn tong voorstelde trots door de lucht gezwaaid. Het bewijs dat het beest overwonnen was. Mauwrik had naar eigen zeggen Furius zijn tong de bek gesneden, na een bovenmenselijk en dodelijk gevecht Het verhaal was voor zoete koek geslikt, zo graag wilde men in de overwinning op hem geloven. Natuurlijk was het zijn tong niet. De slager had nog gesputterd, maar die werd de mond gesnoerd. Die Mauwrik was een regelrechte leugenaar die overal zijn mannetjes had. Hij had de meester slager uit een nabijgelegen dorp goed betaald en met een wagen vol lokaas het bos ingestuurd. De slager had koeien milten kunstig verwerkt tot een bloedrode en gespleten tong. Furius had het bedrog van de tong nog gehoord van de slager voordat hij hem opvrat. De andere gang van zaken had de koning hem verteld toen hij zich verontschuldigde voor het bedrog van zijn stad. Gedane zaken namen geen keer.
In hem smeulde nog altijd de woede dat hij misleid was en het bos ingelokt, terwijl Mauwrik zijn grot binnendrong een deel zijn schat stal en bovenal de ring. Hij had gelijk naar de grot terug moeten gaan. Hij was woest geweest op zichzelf, op zijn zwakte. Hij was ook maar een draak en de berg vlees was onweerstaanbaar geweest. Twee dingen hadden hem die dag de das omgedaan. De eerste was de indringende geur van vlees en bloed die zijn woeste begeerte hadden gewekt. Dat was zijn zwakke plek een niet te stuiten drang. De slager verstond zijn vak en had hem met het maal weten te lokken. De tweede was de fluitspeler geweest, die was begonnen te spelen zodra hij de laatste happen rund, ever en gekookt schapenvlees naar binnen had geschrokt. Dat kon je Mauwrik nageven. Hij was niet krenterig geweest en had er een hele wagenlading vol voor over gehad. Furius nam de slager en het wagenpaard als toetje. Zijn pens was zwaar en gezwollen geweest en na een lome poging tot weer op te stijgen had hij zich neergevleid op het mos. De betoverende klanken hadden hem in een zoete slaap gesust die duurde zolang de tonen doorklonken.
VIII
Flierfluiter wist niet wat er zou gebeuren wanneer hij ophield met spelen en speelde door tot hij niet meer kon. Uiteindelijk kon hij niet meer. Zijn vingers waren moe en stram, zijn longen leeggeblazen en viel hij in slaap bij het schemeren van de avond. Bij het vervagen van de laatste toon ontwaakte Furius. Hij keek om zich heen en wist instinctief dat er iets mis was. Spiedend keek hij om zich heen en snoof de geuren . Er hing een vage, maar onmiskenbare geur van mens tussen de vele bosgeuren. Hij volgde de geur en vond flierefluiter luid snurkend en opgerold als een egel in het mos liggen. De fluit nog steeds verkrampt vastgeklemd tussen zijn vingers. Furius brulde zo luid dat de grond trilde en de bomen doorbogen als bij een storm. Flierfluiter was op slag wakker en wenste dat hij onder het mos kon verdwijnen. Furius hing boven hem en walmde zijn stinkende adem over hem heen. Flierefluiter kokhalsde van de geuren van rottende en schroeiende vleesdampen. Hij hoestte verstikt door rook en zwaveldamp.
“Ik had geen keus, hij zou me doden, mij mijn vrouw en mijn kinderen’ stamelde Flierfluiter.
-“Wie?” vroeg Furius.
“Mauwrik de grote krijger” Flierfluiter zag dat het geen zin zou hebben te liegen.
-“Je hebt goed gespeeld fluiteman” gromde Furius tussen wolkjes rook door.
“Oh.. dankje. Eh.. Furius de draak”.. Flierfluiter wist eigenlijk niet wat hij moest zeggen. Hij zou niet lang meer leven. Wat maakte het dan nog uit? “Word ik nu opgegeten?”
Furius moest even nadenken. Hij had wel weer een gaatje, maar deze man was oprecht en eerlijk. Hij had het niet op Furius zelf voorzien. Hij was alleen maar een speelman en was gebruikt. Net als de slager, maar die had de bedrieglijke tong gemaakt. Dat had hij niet moeten doen. Hij had ook niet moeten denken dat de wagen vol vlees zijn leven wel zou sparen en zo stom zijn te blijven kijken hoe zijn waar verslonden werd. Nee, de speelman bleef.
-“Ga naar huis speelman. Zeg niemand iets. Als ik niet kan slapen kom ik weer bij je en kun je voor me spelen. Ik moet gaan, mijn grot onderzoeken.”
IX
Hij had het voorvoeld. Hij was beroofd. Een deel van het goud was verdwenen, samen met de ring! De ring was het ergste! De ring van de dood, die hij altijd met zijn leven had bewaakt. Een sterke gevoel van onrust maakte rispte op als brandend zoutzuur. Zijn maag had eerder zo samengeknepen. Ook toen was er iemand in zijn grot geweest. Hij had nooit geweten wie. Toen was alles er nog geweest behalve het gebroken zwaard. Het zwaard dat hem had kunnen doden, had het meer kracht gehad. Dat zwaard dat Oberon ooit eenvoudig door zijn schubben gestoken, als een hete naald in was. Hij had geraasd, getierd en wraak gezworen. Daar was de ergernis en zijn terug pakken eigenlijk begonnen. Eerder had hij enkel eens een dier van het veld gepakt, dat was zo heel gemakkelijk geweest. De dieren in het bos kostten hem veel meer moeite te vangen. Het gemak had hem ook gulziger gemaakt. En de korenvelden in brand ging meer per ongeluk. Hij boerde en braakte nou eenmaal met vuur. Hij was een draak. En hij spuwde vuur als hij kwaad was. Net als toen in zijn grot had hij uit angst en woede ook deze keer weer uren vuur gespuwd. De hele berg rookte en trilde. De mensen schuilden voor zijn toorn in angst en beven.
De ring, de drager van Titiaan haar voorspelling dat de drager er van hem zou doden. Daar, in die woorden school zijn angst. De dood deerde niet. Wel het hoe. En zijn kop probeerde hij zich voor te stellen hoe. Zijn schubben waren immers ondoordringbaar geweest.. tot vandaag toe dan . Hij zou worden gedood uit liefde had Oberon er ook nog bij gezegd. “
“Zoals jij gedood hebt die jou lief had, op haar eigen manier. Het reuzenvolk verwacht van mij niet anders Furius! Koning Oberon had gesproken en zijn koningin Titiaan had het met in knikje van haar hoofd bekrachtigd.
Hij was nog maar klein geweest toen hij voor straf naar de kloof werd verbannen. Oberon en Titiaan hadden hem gestraft voor het feit dat hij de goedmoedige reuzin Olga ,die hem verzorgde, had opgepeuzeld. Waarom had hij dat gedaan vroegen ze hem streng. Tja, waarom? Gewoon, hij verveelde zich eigenlijk en was het zat dat zij zelf het grootste deel van het gekookte schaap op at. Hij had slecht geslapen en had honger gehad. Hij zag hoe ze in de pot met vlees roerde en ondertussen flinke bouten vlees naar binnen werkte. Hij had een tijd met de vossen gespeeld, die hem altijd te slim af waren en zich niet lieten vangen. Zijn humeur sloeg om. Hij had honger gekregen en voor hij er erg in had, had hij haar, samen met de inhoud van de kookpot, opgegeten.. Het voelde voldaan.
Hoe lang was dit al weer geleden.?
X
Hoe anders was zijn lot nu. Vandaag was vanaf het begin anders geweest. Hij wist het. Voelde het. De spanning hing in de lucht. Het was merkbaar tussen de toeschouwers. “De prinses staat aan de paal.” De boodschap gonsde door de stad. Daar was iedereen voor komen kijken. Er heerste een vreemde opwinding onder de mensen. Ontzetting en medelijden bij de ene, want de koning en zijn gezin was bij velen geliefd en gerespecteerd. Bij anderen was er een gevoel van rechtvaardigheid dat het lot nu ook eens de hogere orde raakte.
XI
Hij zag haar weer voor zich.. Bleek weggetrokken en angstig de hemel afspiedend of ze hem al kon zien. Hij had haar eerder gezien. Zijn zicht reikte onnoemelijk ver. Hij had zich voorgenomen er iets moois van te maken. Bijna iets met gratie, passend bij het offer dat daar stond. Passend bij de waardigheid van deze prinses.
Maar eerst wilde hij het omhooggevallen gespuis de stuipen op het lijf jagen. Hij was laag over gescheerd. De tippen van zijn vleugels waren door hun haren gestreken. Hij had zijn kaken vervaarlijk boven hen dicht geklapt. Ze waren weggedoken. Ze hadden gegild en bij het opstijgen had hij woest gebruld en een spoor van vuur en rook door het luchtruim getrokken. Er waren mannen bij die uit angst in hun dure broek hadden geplast. Er had zich een schandelijke natte plek tussen de benen gevormd en hun vrouwen waren in katzwijm gevallen.
Prinses Valerie in het midden van het plein gestaan, in haar mooie witlinnen japon. Haar handen waren achter haar rug vastgebonden. Net als bij de schapen die het een touw vanaf de nek hadden gehad, was haar touw om haar middel vastgebonden en was er ongeveer een meter lengte tot aan de paal. Het gaf haar enige bewegingsruimte, een kansje de draak te ontwijken. Ze had Furius zijn charges eerst met angst en beven met grote ogen gevolgd. Eén keer, toen hij dicht langs haar scheerde, had ze ijselijk gegild. Bij tweede vlucht had ze geen kick gegeven. Een vreemde rust had bezit van haar genomen. In gelaten stilte had ze zijn theater van angst aanschouwd. De derde vlucht nam hij met gratie en streek met sierlijke kalmte op het plein neer. Met alle élégance die hij uit zijn logge lijf kon halen was hij op haar afgestapt en om haar heen gelopen. De toeschouwers hielden niet begrijpend hun adem in. Waarom hapte hij niet toe? Hij rook haar maagdelijkheid. Anders dan de zogenaamde maagden die hem eerder waren voorgeschoteld. Daar was hij snel klaar mee geweest. Hap, slok weg. Zij was anders. Haar onbeweeglijke kalmte, haar diepe blauwe ogen die onbevreesd in de zijne keken. Ze hoorde te huilen, te gillen, te smeken. Waarom had ze dat niet gedaan. Het deed hem aarzelen. Waar had hij op gewacht? Toch op de held? Was dat haar rust en vertrouwen dat ze gered zou worden? De ring.. Dat was het geweest. Hij haar niet zonder slag of stoot? Dit meisje verdiende een kans. Een eerlijk gevecht. Ergens , achteraf had hij dit gevecht gewild. Beiden hadden ze gewacht op de ridder die zou komen om haar te redden. Hij wilde haar niet roemloos weghappen. Het was ook zijn ijdelheid zelf een soort held te spelen en geen spaander van de koene held over te laten. En haar leven gerechtvaardigd te nemen. En terwijl hij om haar heen draalde verheugde zich op dat ongelijke spel van kat en muis. Dat tussen draak en mens. Het meisje bleef hem enkel aankijken, zijn bewegingen nauwlettend volgend. De diadeem in haar lange blonde haar schitterde in de zon en blonk in zijn ogen. Zij was hem voor, hij zag het aan de beweging van haar hoofd toen ze de aandacht voor hem los liet.
XII
Hij kwam van rechts, achter de kerk vandaan. Misschien had hij al die tijd daar al gestaan, verscholen achten een grote steunbeer. Nu zag hij hem ook en kon zijn ogen niet geloven. Was dit haar ridder? Moest deze schriele knaap in een half harnas der strijd met hem aangaan? En ook zijn witte paardje was maar net iets groter dan een flinke pony. Hij had een waardige strijd gewild en voor haar een waardig einde. Een tegenstander om zich aan te kunnen meten. Stak de koning de draak met hem? Woede laaide in hem op en tegelijkertijd groeide argwaan. Ergens klopte iets niet. Een oud drakeninstinct waarschuwde hem. Hij spiedde om zich heen, waar hield het onheil zich schuil?
Valerie riep zijn naam. “Wilfried” De naam schalde over het plein. Echode tussen de gebouwen en het publiek nam de naam over. “ Wilfried” schalde uit de kelen van jong en oud. Van iedereen behalve de koning en de koningin. Zij keken toe met gespannen droevige gezichten. Niets deed hun eer en waardigheid verliezen. Niemand zag hoe hun hart bloedde om hun kind. Furius had ook geen oog voor hen. Een twinkeling in de zon. Een fractie van een seconde, maar lang genoeg voor Furius om het te zien. Een ring, zijn ring, lichtte op in de zon. Het ding hing aan een ketting en danste op de borstplaat van het harnas terwijl Wilfried beheerst op hem af galoppeerde. Hij naderde Furius tot op een meter of 20. hij was slim en bleef buiten de vuurlinie. Heldhaftig liet hij het paardje steigeren en trok zijn zwaard. Dit was een tweede verrassing voor Furius. Hij herkende kende het zwaard direct.. Het ingelegde rode oog in de knop van het gevest. Dit zwaard was de enige in zijn soort. Maar het was kapot geweest en op een dag , toen hij op rooftocht was, verdwenen. Nu lag Oberons dodelijke staal tot zijn verbijstering in de hand van deze schriele ruiter, die het dreigend naar hem uitstak. Besefte de knaap wat hij in de hand had.?.
XIII
De herinnering kwam boven. Scherp als een snede. Oberon had dit zwaard laten smeden door de dwergen in hun smidse. Ze hadden het gesmeed, diep in het binnenste van de aarde, geslagen uit staal, van erts gesmolten uit een hemelsteen. Oberon had hem er mee willen doden toen hij al een tijd in de kloof had geleefd en zich zoals eigenlijk een echte puber deed, flink had misdragen door alle schaapskuddes uit het bergdal in een paar weken tijd op te vreten. Hij kon er toch ook niets aan doen dat hij een zwak had voor schaapsvlees? Hij had de herders laten leven. Was daar geen waardering voor? Oberon had altijd wel wat. Hij had het evenwicht verstoord, egoïstisch, bruut en meer van dat soort taal. Furius vond hem toen maar een Koninklijke ouwe zeur. Oberon stelde dat hij geen andere keus had dan hem te doden. “Hoe wou je dat doen? “ had hij nog brutaal geopperd. Maar voor hij er erg in had gehad was het zwaard door zijn pantser gedrongen. Hij had minstens vier weken niet kunnen vliegen. Hij had het aan Titiaan te danken dat hij nog leefde.
“Laat dit een waarschuwing zijn” Zei ze. “Je bent niet onsterflijk. Ik geef je een kans je leven te beteren. “Vertrek van hier, begin opnieuw zoek een grot en laat de arme boeren, herders en eerlijke hardwerkende mensen met rust. Neem niet meer dan nodig. Ik geef je deze ring zodat je mijn woorden niet vergeet. De ring heeft het teken van het zwaard en samen zullen ze jou dood betekenen. Want de drager van deze ring zal jou kunnen doden.”
Hij was gegaan en het vergeten. Tot de vrouw met het zwaard kwam. Hoe zij het zwaard had gekregen was een ander verhaal dat hem nu niet meer te binnen wilde schieten. Zij had met een dorp te maken waar hij min of meer per ongeluk een de peuter van de hoofdman had opgegeten. Die was tussen de schapen gekropen. Hij had het kind nooit gezien tot het al in zijn bek zat. De smaak verraadde dat er nog iets was. De hoofdman had weken op hem gejaagd en was later dood gegaan door een val van een paard. Zijn weduwe had zijn taken als leider overgenomen. Het stond hem weer helder voor ogen. Zij was bij hem in de grot geweest en had het zwaard geworpen. Het was haar kind geweest dat hij had opgegeten.
Er waren geruchten geweest onder de dieren in het bos dat daar een vrouw rondzwierf die haar verstand had verloren . De punt, die nog altijd in zijn hals stak, was ook nu duidelijk voelbaar.
Furius had het herkend. Het zwaard, de ring.. de doder? Hij schoof de gedachte weg. Een jonge was het nog. Droeg alleen een helm, schouderstukken een borstplaat en beenplaten. Wilfried had het zo gewild. Een heel harnas had de koning hem geboden. Dat had hem zijn beweging en vrijheid ontnomen. Dit was hem genoeg geweest. De koning had het geheel met een bezorgd hart bekeken. Maar hij was de enige geweest met moed, moed om de draak te lijf te gaan. Ach had David Goliath ook niet met een slinger en een steen verslagen? Mochten de goden met hem zijn. Deze knaap kende geen vrees. Zijn dochter was als een blok voor de onbesuisde knaap gevallen. Hij kwam op zijn eigen paardje. Dat kon het doen. De getrainde oorlogspaarden van het leger zag hij niet zitten.
Furius keek meewarig naar dit halve gare riddertje. Had de koning zijn dochter niet lief, dat hij dit op zijn dak kraag? Of was het een list? Stond er straks een heel leger? Dat zou meer naar zijn waarde zijn. Nou vooruit maar. Haalde lucht binnen om vuur te spuwen. Maar voor hij het wist was Wilfried met paard en al onder hem gedoken en sloeg hij een hoek van een schub af. Dit had hem wakker moeten maken. De schub ketste met veel lawaai over de stenen. Vuur schoot langs Wilfried, maar deze was al tussen zijn voorpoten door geschoten en ontweek de vlammen. Hij stak toe in en voorpoot. Een hele pees werd doorgekapt Furius brulde van pijn. Deze ervaring was onthutsend. Hij zakte machteloos door zijn been. Hij voelde dat sluimerende gevoel van jaren. Angst. Furius zette zijn vleugels in , sloeg om zich heen en hinkte in het rond. Zijn kaken scheerden langs Wilfried. Snelheid en wenbaarheid waren zijn troef. Een scherpe tand raakte zijn arm, maar hij wist Furius tegelijkertijd een diepe stoot in zijn borst te geven. De kling dreef tot aan de pareerstang in zijn longen. Furius hoorde de lucht tussen zijn schubben fluiten. Onverwacht haalde Furius uit. Met een vleugelslag wierp hij Wilfried uit het zadel. De jongen stuiterde over de keien. Maar stond net zo vlug weer op zijn benen. Om de vermorzelende mep van de draak zijn staart te ontwijken. Wilfried schoot naar links en naar rechts. Onweek een volgende vleugelslag , dook er onder, klom behendig bij de schubben omhoog en sneed diep in het ondier zijn oksel. Furius klapwiekte onbeholpen met rechts. Hij verloor bloed en lucht. Rook stoomde uit zijn borst en zwart bloed sijpelde onder zijn oksel vandaan. Hij ging door de knieën. Wilfried stond bij hem, voor hij zijn kop kon draaien en doorboorde zijn nek. Dat was de nekslag. Furius zeeg ineen. Sloeg wild met zijn kop en schraapte met de achterpoten, maar zijn kracht vloeide weg. Hij brulde nog en spuwde vuur. Maar het raakte geen doel meer. Zijn kop zakte neer. Wilfried liet zijn zwaard zakken. De toeschouwers joelden uitzinnig. Het meisje stond daar nog als versteend aan de zijde van de jonge knaap met zijn witte paardje aan de teugel.
Die knaap met de ring aan de ketting op zijn borstkuras. De ring waar Titiaan haar waarschuwing aan had verbonden en die Mauwrik hem had ontstolen. De ring die zijn woede en wraak had gewekt. Die knaap met het zwaard dat hem kon doden kwam op hem aflopen. De toeschouwers juichten. Ze verwachtten nu de genadeklap, de onthoofding
Furius zag hoe Wilfried naast hem kwam staan en hief het zwaard. Furius zag hem in berusting aan. Waarom maakte de jongen het karwei niet af? Een eervolle dood zoals het een draak van zijn allure betaamde?
XIV
“Weet je nog van die vrouw die het zwaard wierp?’begon Wilfried, ‘Zij was mijn moeder. Je had kunnen vermoeden dat zij nog een kind van haar man droeg. Zij bracht het in het bos ter wereld. En werd met het kind in haar armen gevonden door de oude smid. Niet lang na mijn geboorte stierf zij.” Wilfried wachtte even en ging verder. “
Mime, de Smid heeft mij vertelt over mijn moeder, over het dorp, over het zwaard en over jou, de draak. Ik ben je grot op een onbewaakt ogenblik binnen gegaan en het gebroken zwaard meegenomen. De meester-smid Mime heeft de dwergen opgezocht en het hersmeed. Harder. Scherper.
De straf van Oberon is uiteindelijk voltrokken. Je wist dat deze dag ooit zou komen. De ring was een cadeautje van Mauwrik.. Hij kende de woorden van Titiaan.’ Mime had mij verteld wat mijn moeder je had nageroepen na de worp van dit zwaard. Daarom moest ik het wel bij je weghalen. Het kwam mij toe.
XV
Furius liet een klagelijk gekreun horen en sloot zijn ogen. Puzzelstukjes vielen op hun plaats. Het doek kon vallen. Het zou rust geven. Hij hoefde zich niet meer in te spannen om te roven of moeite te doen om angst en verderf te zaaien. Ergens diep in hem voelde hij het vuur zachtjes te doven. Afgenomen tot een luw smeulen.
Hij hoorde ze schreeuwen “Hak hem zijn hoofd af, snij het hart uit” Maar de jongeling schudde zijn hoofd.
“Nee! Hij is stervende. Het is genoeg. Laat hem zijn tijd om spijt te hebben. Tijd te nemen voor de grote overstap naar het eeuwige drakenrijk. “
Vervloekte wijsneus. Hoor hem eens. Waar haalde hij het vandaan. Waarom gunde hij hem dit? Het eeuwige drakenrijk. Ach, zou hij weer met de broeders van weleer kunnen vliegen?...
Hij opende zijn ogen weer opende zag hij hoe Wilfried terugliep naar de prinses en haar in zijn armen nam om haar te troosten na wat ze had doorstaan.
Hij keek naar zijn overwinnaar die met zijn prinses op het plein stond en luid werd toegejuicht door een uitzinnige menigte. ‘Uit liefde’. Nu opeens begreep hij Oberons woorden. Deze jongen hield van haar. Hij had dat van liefde nooit begrepen. Het had hem razend en ook bang gemaakt. Triest dat je eerst op sterven moest liggen om dit te begrijpen. Hij schudde zijn kop verbitterd en hoestte rochelend rook en losse vlammen uit. Het publiek hield even de adem in en keek gespannen naar hem en naar hun held. Kwam er nog meer? Bedacht hij zich?
Zijn ogen dwaalden naar de prinses. Nu stond ze ontspannen naast haar toekomstige man en keek vol trots naar hem.
XVI
Furius voelde dat het nu niet lang meer zou duren. Geen eervolle onthoofding maar een vreedzaam tragisch sterven. Respectvol, waardig, maar niet in zijn stijl. Hij wilde als draak gedenkwaardig sterven. Hij had hier nog wat af te maken! Onverwacht en met alle kracht die hem nog restte kwam hij overeind en sleepte zich met twee vleugelslagen naar de tribune. Zijn blik gericht op Mauwrik. Alsnog was hij Wilfried een slag voor. Deze had hier niet meer op gerekend. Niemand niet. Onderschat nooit een draak.
Eén beweging van zijn lange hals en nog één keer klapte zijn kaak dicht. Nog één keer was er het geluid van krakend bot, gegil, wegstuivende mensen en gutsend bloed. Toen stortte hij neer tussen de welgestelde toeschouwers met het gebroken lichaam van Mauwrik in zijn bek. Menselijk tumult en banken die kraakten. Er waren die onder hem terecht kwamen en alle leven uit zich geperst voelden. Anderen lieten het leven onder zijn kaken of door de haken van zijn vleugels. Hij ging niet roemloos ten onder. Hij nam hen mee die het verdienden. Zij hadden dit met hun hoogmoed op hun geweten. Ze gingen niet straffeloos. Zijn wraak was zoet.
XVI
Kift vergat deze dag nooit. Wilfried en de prinses leefden nog lang en gelukkig Hun nazaten besturen Kift tot op de dag van vandaag. Wie Kift bezoekt kan het plein niet missen. Het plein herinnert aan die dag met een heldhaftig standbeeld van de held Wilfried te paard, de draak en een onschuldige prinses. En de welgestelden? Ze hadden voor even hun lesje geleerd.
Aantal keer bekeken: 4601
Waardering: 8.14 op 10
Geef een cijfer:
Totaal categorieën: 10
Totaal 52 bezoekers online
Verhalen
Wilt u een verhaaltje lezen uit één van de onderstaande categorieën? Klik dan gewoon op een categorie en u komt op de pagina met de verhalen van deze bepaalde categorie.- blunders
- dieren verhalen
- erotische verhalen
- griezel verhalen
- humor verhalen
- kinderverhalen
- liefdes verhalen
- sex verhalen
- spannende verhalen
- sprookjes
Verhalen posten
Hebt u zelf een verhaaltje geschreven? Of een onvergetelijke blunder tegengekomen, of iets anders. En je wilt er anderen mee amuseren, lezen? Met verhalenlezen.nl kan dat geen probleem zijn. Klik hier om een verhaal te posten!Statistieken
Totaal verhalen: 5184Totaal categorieën: 10
Totaal 52 bezoekers online