Verhalenlezen.nl - Voor al uw verhalen en sprookjes. Ook hebben we liefdes verhalen en erotische verhalen.

De vloek.

U leest om dit moment het verhaal De vloek gepost door I.G.D.B. Dit verhaal is gepost in de categorie spannende verhalen. Wilt u een zelf geschreven, of een mooi verhaaltje posten? Klik daarvoor hier.

Wilt u terug naar spannende verhalen?
Categorie: spannende verhalen
Gepost door: I.G.D.B
Gepost op: 2011-1-19

Verhaal:

De vloek
Al sinds mensenheugenis verkeert het bos in deze duistere staat. Een sinistere mist strekt zich uit over de grond, monsterlijk gehuil uit het hart van het bos. Vele stervelingen hebben zich naar het hart begeven, enkel dood en krankzinnigheid vonden ze daar. Verhalen die kinderen wakker houden doen de ronde over dit bos. Het bos heeft geheimen, maar geeft deze niet prijs. De takken van de bomen overlappen elkaar en houden zo het zonlicht buiten. Anderen denken echter dat de zon deze plek heeft vervloekt, verlaten om nooit meer terug te keren.
Toch liep zij daar, de vrouw genaamd Raidya Alana. Althans dat was ooit haar naam. Al voor vijftien jaar is haar naam niet gesproken, al vijftien jaar groeit de haat in haar. Aan de buitenkant ziet haar huid grijs met donkere patronen. Patronen die eens symbool stonden voor het bloed van Kasjnuul. Haar haren die eens mooi zwart en glanzend waren zijn nu wit en dof. De wil om te groeien heeft het haar verlaten. De kledij van Raidya is nog maar schaars, ze begon haar reis met een lange broek en shirt maar deze zijn beiden bijna weggesleten. Aan haar riem hangen twee scimitars. Haar boog en pijlenkoker worden verborgen door haar zwarte gerafelde reismantel. Ze bewoog zich voort door het bos, de vele kreten en schreeuwen hadden geen vat op haar. Het feit is dat nog maar weinig dingen effect op haar hadden. De term emotie was voor haar uitgestorven. Haar zwarte ziel leefde, als dat nog zo te noemen was, alleen nog maar op haat. Naast eeuwige honger en dorst betrof haar vervloekte bestaan ook een honger naar wraak. Vanaf die ene dag, de dag dat alles veranderde werd ieder die haar wat aandeed voor altijd in haar herinnering geplaatst. Die personen plagen haar geest. Bevrijding wordt alleen gegunt bij het doden van deze personen. Ze dood echter niet alleen degene die haar kwaad hebben gedaan. Als Raidya zich onder de stervelingen bevond was het maar moeilijk ze ongeschonden te laten. Ze probeerde zich er wel tegen te verzetten, maar uiteindelijk overwon haar drang naar moord toch. Als ze faalde was een bloedbad het gevolg. Ergens in de schaduwen schiet een aapachtig wezen een boom in, Raidya volgt het met haar lege ogen. Ze heeft honger, ze wilt eten maar weet wat er dan gebeurt. Als de dag van gisteren herinnert ze zich wat er gebeurde toen ze voor het laatst probeerde te eten. De ondraaglijke pijn, al bij de gedachte de aap te eten voelde ze hem terugkeren. Er klinkt geritsel over de mistige bosgrond. Het is onmogelijk te zien wat zich daar afspeelt. Een vreselijke herinnering of gedachte passeert door haar geest, telkens als ze een stap zet. Vijftien jaar lang gaat het al zo. Wanneer eindigt het? Hoe hef ik de volledige vloek op? Deze gedachten gaan door haar heen, als er even plaats voor is. Helder nadenken is haar ontnomen. Als een moordmachine bewoog ze zich voort. Ze reist door dit bos met een reden. Haar bestemming is Lorsan een klein dorpje drie dagen Ten noorden van haar huidige locatie. Na lang zoeken heeft ze weten te achterhalen dat een oude vijand van haar zich daar bevindt. In Lorsan is hij werkzaam als beul. Eens was hij een martelaar werkzaam in de kerkers van Eransa. Hij heeft Raidya vaak afgeklopt met een knuppel. Twee jaar lang drie keer per week. Soms meer als hij niks te doen had. Raidya was weerloos op dat moment. Het had haar zwak gemaakt. Ze kon bijna niks. Maar over drie dagen zal ze wraak nemen. Ze zal niet onopgemerkt zijn kamer binnensluipen. Dat zou te goed voor hem zijn, hij verdient erger. Zijn val zal plaats vinden met publiek, mensen zullen hem horen smeken. Maar eerst moet Raidya het bos nog door. Daarna zal ze gewoon een weg naar het noorden moeten volgen. Ze voelde hoe ze in een koud stromend beekje stapte. Met natte voeten begeeft ze zich verder. Nog drie uren kostte het haar om dit bos te doorkruisen. Ze gaf geen aandacht aan het groene heuvellandschap wat ze zojuist had bereikt. Ze zocht naar een weg en vond deze. Het was een slechte weg met vele kuilen en stenen. In het verleden was dit echter een mooi en veel gebruikt pad. De weg ontstond in opdracht van een groep wijsgeren die eens van stad tot dorp reisden om duistere geesten uit te bannen. In de loop der tijd zijn er makkelijkere en veiligere wegen verschenen.
Raidya heeft geen interesse in een andere weg, ze zit nu op deze en wijkt niet af. Met haar mantel probeerde ze delen van haar huid af te schermen. Voor het geval dat er toch reizigers gebruik maakten van deze weg kon ze beter haar ware aard afschermen. De heuvels schermen de strenge wind voor een groot deel af, toch had Raidya te kampen met een zwaar briesje. Ze volgde de weg verder in noordelijke richting. Een normale sterveling zou uiterst vermoeid geraakt zijn door deze weg. Heuvel op, heuvel af met tegenwind en een slechte weg. Toch sloeg Raidya zich er met gemak doorheen. Dat kwam vooral omdat haar honger naar dood groeide bij elke stap die ze richting Lorsan zette. Elke reis zou het waard geweest zijn om op zijn minst een gedeelte van deze nachtmerrie op te heffen. De brug die eens machtig toegang over de Nola verschaftte stond er nu maar vervallen bij. Op de plekken waar geen klimplanten groeide waren duidelijk flinke barsten te zien. Het kolkende water van de Rivier de Nola vulde Raidya’s oren terwijl ze de vervallen brug overstak. Toen de zon onderging die dag en uiteindelijk overging op nacht hield Raidya maar even stil. Ze slaapt nooit meer, niet dat de vaardigheid om te slapen haar is ontnomen, ze zou zo kunnen slapen maar haar slaap zou zich vullen met de meest afschuwelijke dromen. Dus alles wat ze doet is rustig tegen een steen leunen. Slaap heeft ze toch niet nodig, voor haar vervloekte bestaan was dat enkel een overbodige luxe. Haar verlangens om Lorsan te bereiken dwongen haar al snel om weer op te staan. Tegen de nieuwe ochtend werd haar pad steeds smaller tot het uitmondde op een veel groter pad wat overduidelijk nog wel in gebruik was. Ze moest haar geheim nog beter afschermen. Ze volgde haar nieuwe pad. Uiteindelijk zag ze een kamp waar een groep mensen lagen te slapen. Raidya telde acht stuks, hun wacht was ook in slaap gevallen. Ze hoopte dat ze gewoon voorbij kon lopen, dat ze verder geen aandacht aan het kamp hoefde te besteden. Maar haar hoop was tevergeefs, een grote haat borrelde in haar op. Ze trok haar wapens en met een woeste kreet stormde Raidy Alana op het kamp af.


Oorsprong van Raidya
“gegroet, mijn naam is Raidya Alana. Op het moment dat ik je dit vertel ben ik erger dan dood. Dat is moeilijk te begrijpen maar ik kan het alleen accepteren. De reden dat ik dit nu vertel is omdat ik op het punt sta te verdrinken. Als ik dit niet tot een einde weet te brengen verdrink ik in de haat en krankzinnigheid die mij beetje bij beetje verteert. Alsof ik levend in de maag van een slang zit, een slang met erg traag maagzuur. Het zal niet lang meer duren of Raidya bestaat niet meer, ik zal veranderen in een hersenloze moordenares. Er gaan al geruchten de ronde over een monster, ik kan er niet onderuit want dat monster ben ik. Ik zal je vertellen hoe dit is gekomen. Eens behoorde ik tot het ras der elven. Ik werd geboren in Keru, een stad gemaakt in de boomtoppen. Rond de dikke boomstammen waren cirkels van hout gemaakt, ondersteunt met balken en een beetje magie. De verschillende platformen werden verbonden door hangtouwbruggen en wenteltrappen. Ik hield van die stad, ik hield van mijn familie die in die stad woonde. Al in de tijd dat ik een klein meisje was bleek dat ik uiterst bedreven was in vechttechnieken. Tijdens een van de keren dat we oorlogje speelden werd ik ontdekt door de generaal van het elvenleger. Ik was echter niet alleen, mijn beste vriend Elugan evenaarde mij. De generaal wou ons beide rekruteren, Elugan accepteerde het aanbod gelijk, ik voelde me echter niet aangetrokken tot het leger. Dat veranderde toen er twintig jaar later een grote oorlogsdreiging aan kwam rollen. Het rijk Karos kreeg een nieuwe koning. Een koning met een voorliefde voor macht, hij sloot een verbond met twee andere rijken en dwong omliggende steden, dorpen en rijken zich bij hen te voegen. Wie zijn aanbod afsloeg werd door zijn leger platgebrand. Hij had redenen voor deze handeling, zijn redenen heb ik echter nooit begrepen. De omliggende landerijen verzamelden hun legers in de hoop dat ze het tij van Karos konden weerstaan. Ook de elven verzamelden hun legers en ik melde me aan in de hoop dat ik zo mijn familie kon beschermen. Het duurde niet lang of ik raakte verwikkeld in bloederige veldslagen. De ene keer overwonnen we, de andere keer moesten we massaal terugtrekken. Toen ik al een jaar in deze oorlog zat was er nog geen eindstreep, ik had ook al flinke verwondingen opgelopen, mijn rechterarm vertoond flinke littekens en er zaten vele krassen op mijn rug. En de gevechten gingen door, elke keer vroeg ik me af hoe mijn familie er voor stond. Ik had de volledige beseffing dat elke komende veldslag mijn laatste kon zijn. En aan het eind van elke veldslag werd mijn ziel geraakt als ik de gesneuvelden zag liggen, de verminking die de oorlog op ieder slachtoffer achterliet bleef me voor altijd bij. Ik had spijt dat ik me hier in had gemengd. Een paar maanden later kruiste ons pad met nog een elf leger. Ik herkende een aantal die uit Keru kwamen en ik begon naar Elugan te zoeken. Het aantal elven was echter te groot en ik moest op mijn post blijven. Het duurde nu niet meer zo lang of we kwamen aan bij onze laatste veldslag. We marcheerden over een grasveld dat er al rood bij lag van de veldslagen. Op verschillende plaatsen waren grote brandstapels te zien waar lijken waren verbrand. Aan de andere kant van het veld kwam een leger uit Karos aanzetten, ze waren flink in de minderheid maar vastberaden om het tegen ons op te nemen. We hadden niet in de gaten dat we zojuist in een hinderlaag waren gelopen. De hoge heren uit karos hadden een verbond gesloten met de barbaren uit het Decon gebergte. Deze verschenen met duizenden tegelijk van twee kanten. En nog voor iemand van ons dit doorhad stuurde ze een regen van dodelijke pijlen op ons af. Ik wist nog op tijd mijn schild te gebruiken om de aanval af te weren. Maar vele anderen hadden minder geluk en werden gedood. Nog herstellend van de regen pijlen waren we een goed doelwit om te bestormen, en dat gebeurde ook, de legers van karos en Decon stormden op ons in. Ons leger werd versplinterd, toen de strijd pas echt losbarste was het niet langer een gevecht, het was een slachting. Elvenbloed vloeide over de vlaktes. Na het doden van een barbaar zag ik hem, Elugan kroop met een pijl door zijn been door het slagveld. We hadden elkaar een lange tijd al niet meer gezien, maar ik wist dat hij het moest zijn. Ik was blij maar tegelijk bang, ik rende op hem af en probeerde hem weg te slepen. Het was geen makkelijke opgave, om ons heen werd fel gevochten. Ik moest veel aanvallen afweren. Het duurde niet lang tot ik doorkreeg dat we volledig waren ingesloten. Mijn ogen vielen op een groep elven die een wanhopige poging waagden uit het gevecht te ontsnappen. Ik zette alles in en wist doormiddel van een van de lijkenstapels als schuilplaats te ontsnappen. Ik droeg Elugan op mijn rug, zo snel als ik kon rende ik door een bos heen, we waren in ieder geval nog beschut. Toen mijn benen weigerden verder te lopen legde ik Elugan neer en knielde naast hem. Hij was een stuk gespierder dan ik had verwacht, en ook een stuk groter. Een bloedende diagonale snijwond ontsierde zijn gezicht en bracht bloed in zijn dikke zwarte haren. Met een lap stof veegde ik zijn gezicht schoon. Ik verwijderde de pijl uit zijn been, omdat ik niet over geneesmiddelen beschikte kon ik niks anders doen dan zijn wonden schoonspoelen met de veldfles die aan mijn riem hing.
‘Hebben we gewonnen?’ vroeg hij vermoeid. Ik zuchtte voordat ik antwoord gaf ‘Nee, het leger is verloren.’
‘Raidya? Ben jij dat?’ Hij had me dus eindelijk herkent. ‘Je hebt nog steeds de stem van een klein meisje.’ Dat vatte ik niet op als een compliment.
‘We moeten hier weg Elugan. Als je op mij leunt kunnen we het misschien tot een fort redden. Snel voordat iemand die we liever niet zien ons vindt.’
Ik wist toevallig dat er een fort in de buurt was. En het lukte ons dat te bereiken, hoewel we op sterven na dood waren. Ik was uitgeput en een grote honger had bezit van me genomen, niet zo een honger die ik nu voel natuurlijk, maar toch erg. We legden uit wat er was gebeurd aan de man in leiding, ik kan me zijn naam of rang niet meer herinneren. Het eerste wat hij deed was zijn ogen neerslaan. Met de barbaren aan de kant van Karos werd de kans op overwinning kleiner. Het tweede wat hij deed was vragen of Raidya en Elugan toevallig in ons leger zaten. Toen ik hem vertelde dat wij dat waren schoof hij me een rol perkament toe. Het derde wat hij deed was ons een maaltijd en slaapplaats aanbieden. Nooit eerder nam ik zo graag iets in ontvangst. Eenmaal op krachten gekomen ontzegelde ik de rol perkament. Het was een boodschap uit Keru en het was dringend: ze hadden een manier gevonden om de oorlog te stoppen. Ze riepen hun beste krijgers op, we moesten zo snel mogelijk terug naar Keru. Zodra Elugan was hersteld deden we dat ook. De reis was moeilijk aangezien we legers moesten vermijden, we konden het niet riskeren nu het leven te laten. Toen we eindelijk terug waren in Keru werden we meteen door verwezen naar een hoge vergaderruimte. De gene van wie de oproep afkomstig was, de kolonel Tulin was al bezig met het uitleggen van zijn plan. Hij was er van overtuigd dat we het niet meer zouden halen. Helaas hadden we het wel gehaald, toen ik plaatsnam aan die tafel had ik er eigenhandig voor gezorgd dat de enige kans op overwinning verloren was. Ik wist dat op dat moment niet en begon gewoon te luisteren wat Tulin te vertellen had. ‘Een verzetsgroep uit de hoofdstad van Karos heeft contact met ons opgenomen, ze hebben een poging gewaagd in vertrouwen van de koning te komen. Hier is een van hun leden in geslaagd’ hij stopt met praten en keek onderzoekend de 12 aanwezige elven aan. ‘Zoals algemeen bekend is heeft Karos geen erfgenaam, onze contactpersonen hebben het echter zover gebracht dat ze aanspraak kunnen maken op de troon mocht de koning komen te overlijden. Dat is onze taak.’
Een knappe vrouwelijke elf met lang blond haar stak haar hand op.
‘Ja Ajka?’
‘Waarom kunnen ze dit niet zelf? Als ze hem zelf vermoorden is het veel sneller voorbij.’
‘Dat is waar Ajka, maar ze kunnen het risico niet lopen om wantrouwen te wekken. Dat zou onze enige kans verpesten’ hij nam even pauze en zette zijn toespraak voort ‘over precies twee maanden heeft koning Guns van Karos een ontmoeting met een belangrijk persoon. Guns zal deze bezoeker om acht uur in de avond menselijke tijd een rondleiding door de stad geven. Dit is onze kans hem uit te schakelen.’
Voor het eerst hoorde ik de naam van de koning, en nu begrijp ik waarom hij deze verborgen probeert te houden.
Daarna begon Tulin uit te leggen wie welke post in moest nemen, Elugan en ik moesten op een dak wacht houden om te zorgen dat alles goed verliep, en indien nodig voor afleiding zorgen. Zijn plan was simpel: Tulin zou samen met drie elven een rechtstreekse aanval op Guns uitvoeren, onder dekking van vier boogschutters. De overige leden van de groep moesten zorgen voor het veilige verloop en de aftocht. Maar als ik toen der tijd wist wie “de bezoeker” was, dan had ik onmiddellijk Tulin gezegd de boel af te blazen. Helaas wist ik noch Tulin of iemand van ons wie daar kwam om met Guns te praten. Een week later begonnen we aan onze tocht naar de hoofdstad van Karos: Eransa. Die dag zag ik voor het laatst mijn familie, de personen van wie ik het meest hield. Maar ook zij worden uit mijn gedachten verdreven door mijn vloek, spoedig ben ik hen vergeten. Ik vertrok met de groep waarvan iedereen dacht dat het de grote redding zou zijn. Ik zou nog van alles over de reis kunnen vertellen, maar ik vrees dat de tijd al dringt, dus ik ga door met de dag in Eransa. De dag die alles zou veranderen, voor mij althans. Toen het begon te schemeren werkten we onszelf over de stadsmuur, het was een moeilijk en precies werkje om niet op te vallen. Als we nu faalden zou de missie verloren zijn. Maar we faalden nog niet bij de muur. Sterker nog: alles ging volledig volgens plan. Elugan en ik namen onze post in op het aangewezen dak. Ik kon het kasteel van Guns zien vanaf mijn post, het had vele torens en dikke lichtgrijze muren. Ik zag verschillende banieren aan de kasteelmuur hangen allen van rijken die nu onder Karos vallen. De klokkentoren toonde met luid gebulder aan dat het acht uur was voor de mensen. Guns verliet het kasteel met zijn bezoeker, ze zouden met hoogstens tien wachters in hun gevolg door de stad trekken. En Tulin zou spoedig tot de aanval overgaan. Ik wachtte in stilte af, een koude wind ging langs mijn gezicht. Het bleef stil voor ongeveer een kwartier. In de verte zag ik wolken aankomen die hoogstwaarschijnlijk een flinke storm bevatte. En dat was ook zo, en het was geen normale storm.Maar daar zou ik later pas achterkomen, op het moment dat het al te laat was. Mijn aandacht werd getrokken door soldaten die te paard door de donkere straten van Eransa reden. Het volgende moment brak de hel los, er klonken kreten vanuit de stad en een alarmbel luide. De onheilspellende geluiden braken de betrouwbare stilte. Langzaam begon de waarheid tot me door te dringen ‘iemand heeft ons verraden’ zei ik hardop.
‘Zo zou ik het niet willen noemen’ zei Elugan die achter mij stond. Ik draaide mij vragend om. Ik zag Elugan met getrokken zwaard op mij afkomen. Ik had geen tijd om een wapen te pakken, dus ik probeerde zijn arm op te vangen en Elugan over mijn schouder te werpen. Helaas sloeg hij me met zijn vrije hand in mijn gezicht. Hij duwde me weg waardoor ik omviel en van het dak af rolde. Ik kwam pijnlijk met mijn achterwerk op de koude grond van de stad. Ervan overtuigt dat mijn zitvlak blauw zag krabbelde ik overeind. ‘Waarom’ vroeg ik terwijl ik mijn zwaard trok. ‘Ik had verwacht dat jij het zou begrijpen Raidya. Je stelt me teleur.’
Ik was woedend, hoe kon mijn beste vriend ons dit aandoen, hij had geprobeerd mij te vermoorden. ‘Ik slacht je af. Hoor je me Elugan? Ik ga je vermoorden.’ Ik begon te zoeken naar een plek om het huis weer op te klimmen. Maar de straat waarin ik stond werd gevuld met schreeuwende bewapende mensen. Ik zette het op een lopen. ‘Had nu maar een boog mee genomen’riep Elugan mij na. Ik wist mijn achtervolgers al snel af te schudden. Na een tijdje rondgelopen te hebben door donkere steegjes liep ik toevallig Tulin en Ajka tegen het lijf. Tulin was blij me te zien ‘Raidya, je leeft nog. Heeft Elugan zich kunnen redden?’
‘Hij is overgelopen. Hij probeerde mij te doden en heeft onze operatie waarschijnlijk verraden.’ Ik kon de woede in mijn stem niet onderdrukken, maar het maakte wel dat Tulin me geloofde.
Ik durfde het niet te vragen maar deed het toch ‘waar zijn de anderen?’
‘Dood, we zijn de laatste drie die nog over zijn.’
‘Wat gaan we nu doen?’
‘Afmaken waarvoor we gekomen zijn. Ajka is onze boogschutter, jij en ik voeren de aanval uit. Guns is zo stom geweest door te gaan met zijn rondleiding, dat zal hem bezuren. Hij zal spijt krijgen van deze oorlog.’
Ik glimlachte naar hem maar ik had al in de gaten dat het pure zelfmoord zou zijn. Helaas zou ik erachter komen dat het nog veel erger was dan zelfmoord. Ajka zag spierwit maar toch volgde ze Tulin naar haar einde, ik volgde Tulin naar mijn doem. We verstopten ons in een struikgewas en wachtte ongeduldig op de stoet van Guns. Deze kwam, ondanks onze aanval was het aantal bewakers niet vergroot. Ajka legde een pijl op haar boog. Maar voor ze kon richten stormden de vijanden al naar onze schuilplaats. Ik zag een donkere vrouw die behendig op ons afsprong en een speer wierp. Deze trof Ajka in haar borstkas. Hoe kon ze weten dat Ajka daar zat. Niet dat het nog veel uitmaakte. Ik stormde op de groep af. Ik dode een soldaat terwijl ik naar Guns zocht. Ik vond hem niet, maar ik zag wel de man die overduidelijk de bezoeker was. Ik besloot me op hem te storten om in ieder geval een belangrijk persoon te doden. Ik sloeg met mijn zwaard, ik ging voor zijn keel. Maar hij hield zijn hand ervoor en mijn zwaard stopte een centimeter voor deze elkaar zouden treffen. Ik kon niks meer bewegen en terwijl ik in de diepe rode ogen van de vreemdeling keek besefte ik wie hij was. Met zijn lange zilverkleurige haren, handen met lange vingers, zwarte mantel, lange staf en een huid die te glad is voor zo een oude man. Ik had al van hem gehoord toen ik nog maar een klein meisje was. Ik kreeg waarschuwende verhaaltjes van mijn oma over die ene zwarte magiër. De magiër die dorpen had doen branden, raven laten werken voor zijn wil, stervelingen verdoemd en het leger van de minotaur had opgeëist. Dit was Ragnaro Fenr. Van ieder levend wezen was Ragnaro de enige die ooit in de buurt kwam van de macht van de zeven Ygnal. En ik ben zo dom geweest hem aan te vallen, het verraste me dan ook niet dat hij me zou laten boeten.
Nadat mijn aanval was geblokkeerd voelde ik een vreemde schok, ik werd naar achteren geblazen en kwam voor de tweede keer hard op mijn achterwerk neer. Ik was niet in staat te bewegen en dat beviel me niet aangezien ik in vijandige omgeving was. Twee mannen pakte me bij mijn armen en drukte me op mijn knieën. Ook Tulin was overmeesterd en zat op zijn knieën. Ajka lag bloedend op de grond en zou spoedig sterven. Haar moordenares had haar speer al teruggehaald en was de punt aan het schoon poetsen. Ik had eerder van haar gehoord, haar naam is Atalie, nichtje van de koning en een van de generaals van Karos. Ze had een donkere huid, zwart krullend haar en een verleidelijk gezicht. In plaats van strijdkleding droeg ze op dat moment een duur gewaad van groene zijde. Als ze geen bebloede speer vasthield zou je niet zeggen dat ze dodelijk was.
Ik verwachtte dat Atalie mijn hoofd eraf zou laten hakken, of dat een soldaat initiatief zou tonen. Maar ze bleken ergens op te wachten. Ze deden niets, zelfs niet toen Tulin ze aan het afkraken was. Pas toen Elugan zich bij hen voegde werd alles duidelijk. Hij moest zijn trouw aan zijn nieuwe meester tonen door mij en Tulin te doden. Tulin was eerst aan de beurt, Elugan hief zijn zwaard op en liet het neerkomen op de hals van Tulin. Het kostte hem echter nog een slag voordat het hoofd helemaal van het lichaam was gescheiden. Na het onthoofden van Tulin liep hij naar mij. Ik zag hem aankomen, er stond twijfel in zijn ogen. Maar Elugan kennende was hij vastberaden. Nog twee stappen en hij kon mij onthoofden. De enige hoop die ik had was dat het bij mij in een slag zou gaan.
Maar het zou nooit zo ver komen, een kalme maar kille stem sprak ‘wacht.’ Door die stem liepen de rillingen over mijn rug. Het was Ragnaro, hij legde zijn linkerhand op mijn schouder. ‘Deze dame heeft mij beledigd. Ik eis dat ik haar mag straffen met een ritueel. Een zeldzaam ritueel wat toevallig vanavond plaats kan vinden.’
Atalie dacht diep na. Er konden natuurlijk grote gevolgen zijn van zo een ritueel. ‘Vooruit dan maar. Zolang ik er geen last van heb.’
‘Dat hangt af van het geschreeuw van de dame.’ Ragnaro sprak tegen de mannen die mij vasthielden ‘keten haar op het altaar in toren vijf. O ja, ze moet naakt zijn.’ Toen het tot me doordrong wat hij had gezegd probeerde ik me hevig te verzetten. Maar de magiër deed iets waardoor ik in een diepe slaap viel. Toen ik wakker werd lag ik geketend op een stenen altaar, precies zoals Ragnaro had bevolen. Ik keek naar het dak van de toren, ik hoorde een harde wind en regen. Er woedde een storm buiten. De bovenkant van de toren opende zich op de een of andere manier. Niet veel later betrad Ragnaro de ruimte. Regendruppels daalden op mij neer. Met grote angst keek ik toe wat de zwarte magiër deed. Hij had een emmer slangenbloed bij zich en goot er wat van op mij. Hij beval het bloed in bepaalde lijnen over mijn lichaam te lopen en zich in mijn huid te nestelen. Daarna liet hij mij zweven terwijl hij vreemde woorden begon te mompelen. Wat er daarna gebeurde weet ik niet, ik zag beelden die niet waren te omschrijven. De woorden die hij mompelde begonnen te weergalmen in de ronde toren. Een van de woorden wist ik op te vangen “Kasjnuul” een van de Ygnal, en niet de meest vriendelijke. Het volgende dat ik me herinner is dat de bliksem op de toren inslaat en mij treft. Op dat moment prees ik mezelf gelukkig, ik dacht dat de bliksem mij had gedood. Maar in werkelijkheid was het Kasjnuul die zijn vloek overdroeg.
Pas dagen later werd ik wakker. Ik voelde me vreemd, het beeld voor mijn ogen was wazig en leek zo nu en dan te rimpelen. Er klonken vreemde stemmen in mijn hoofd. Ik wilde weg van mijn huidige locatie, maar toen ik opstond zakte ik gelijk weer door mijn benen. Er duizelde veel dingen door mijn hoofd terwijl mijn ledematen zwaar aanvoelden. Hoe lang het duurde weet ik niet maar langzaam keerde mijn zicht terug. Ik bevond me diep in een kerker, de vloer bestond uit zand. Het plafond boven mij bestond uit saaie grijze stenen. Het werd ondersteund door simpele zuilen. De kerker strekte zich ver uit, er waren nog geen muren te zien. De enige andere gevangenen waren een paar geraamtes die hier en daar verspreid lagen. Het enige geluid wat ik hoorde kwam uit mijn maag, ik had honger. De uren verstreken maar niemand kwam mij eten brengen. Ik begon mij af te vragen waarom ik niet stierf van de honger. Ik werd wanhopig en besloot een hap zand te nemen. Een vreselijke maagpijn was het gevolg. De pijn was erger dan doorboord worden met roestige spijkers. Toen ik eindelijk bekomen was dacht ik dat het niet erger kon. Daar zat ik flink naast. Een brede kale man kwam akelig glimlachend op mij aflopen. Hij had een knuppel in zijn hand waarmee hij enthousiast in zijn linkerhand klopte. ‘Het is langgeleden dat ik hier iemand had’ sprak hij ‘je moet iets flink fout hebben gedaan om hier te komen. Ik heet trouwens Freck Asp, ik kom je afrossen met dit schatje hier.’ Hij gebaarde naar zijn knuppel. Een seconde later sloeg hij tegen mijn hoofd, ik viel om. Terwijl ik op de grond lag sloeg Freck op vele plaatsen. Bloed stroomde mijn mond uit en ik voelde een enorme haat oplaaien. Ik wou tegen Freck vechten maar ik kon niets doen. Hij stopte met slaan. ‘Er is mij verteld dat als ik rustig aandoe jij niet kan sterven. Dus we zullen elkaar vast weer zien.’
Zo liet hij mij achter. Het bloed stroomde over de vreemde rode kledij die ik had gekregen van mijn vijanden.
Freck keerde vaak terug, tijdens zijn martelingen kreeg ik de schuld van verschillende gebeurtenissen. Zo was het bijvoorbeeld mijn schuld dat Freck door zijn broer was beroofd, dat hij drie blauwtjes opliep in een week, een deurwaarder hem bijna uit het huis had gezet en dat het leger van heer Elugan was verslagen voordat hij Keru had bereikt. Toen hij even ophield met slaan vroeg ik glimlachend of Elugan was gedood. Dit was helaas niet het geval. In de loop van tijd begon ik mijn vloek een beetje onder controle te krijgen. Het lukte me soms een stukje te lopen. Maar het ging nog maar stapsgewijs. Er ging een jaar voorbij zonder afwisseling, behalve dat ik een paar keer de knuppel van Freck wist op te vangen en hem een flinke trap verkocht. Ik begon te ontdekken dat mijn vloek ook voordelen had. Mijn zicht was beter geworden, elven hebben altijd al beter zicht gehad, maar mijn ogen waren scherper dan elk ander. En ook al had ik nooit eerder aandacht besteed aan magie begon ik het door de vloek sneller te bevatten. De stemmen in mijn hoofd waren alleen maar erger geworden. Ik begon te begrijpen wat ze waren. Het waren plagende woorden gesproken met de stemmen van Elugan, Ragnaro, Atalie en Freck. Ze tergden mij zonder oponthoud. Toen ik bijna twee jaar in die kerker had doorgebracht kwam Freck aanzetten met een stel bewakers. Ik werd geboeid en meegevoerd. ‘Wat gebeurt er?’ vroeg ik, het was niet dat ik antwoord verwachtte maar Freck antwoordde toch ‘ik ben ontslagen. De hele kerker wordt geleegd, de oorlog is voorbij en alle krijgsgevangenen worden vrij gelaten.’
‘Dus ik ben nu vrij?’ mijn gedachten dwaalde af naar wie ik als eerste zou doden.
‘Je mocht willen dat je vrij was. De directeur eist dat je in zijn kantoor verschijnt, hij zal proberen je alsnog ergens vast te zetten. Er is echter geen bewijs dat jij hier verblijft.’
Ik werd door saaie grijze gangen geloosd, rechts en links ware flinke deuren met daarachter cellen. We gingen zoveel trappen op dat ik me realiseerde dat ik diep onder de grond zat. De wachten bleven staan terwijl Freck mij een chique kamer in trok. Hij ketende mij in een stoel tegenover een duur geklede oude man die zijn lange grijze haren in een vlecht op zijn rug droeg. Hij schreef op een perkament en besteedde geen aandacht aan wie er net binnenkwamen. Hij gebaarde uiteindelijk dat Freck kon gaan. ‘Dit is het product waar ik over sprak Welk’ sprak hij, nog steeds over zijn perkament gebogen. Er ging een schok door mij heen, ik werd verkocht? Een vreemde man met een hoge hoed en lange cape stond op vanuit een hoek. Zijn gezicht stond streng. Onderzoekend keek hij op mij neer. ‘Een elf. Je weet zeker dat ze zal vechten?’
‘Ze zal wel moeten, ze draagt namelijk een vloek. Als ze sterft wordt haar ziel overgeleverd aan eeuwige martelingen.’
Pas na die zin begreep ik dat de vloek van Kasjnuul op mij was neergedaald. Ik had vreselijke verhalen over deze vloek gehoord. Ik ben namelijk niet de eerste drager en tenzij er een wonder zou gebeuren zou ik ook niet de laatste zijn. Ik zou er nog wel achter komen dat ik de eerste elf ben die de vloek draagt. En dat zorgde al snel voor een ander effect dan als een mens of mirck de drager was. De directeur en Welk begonnen een lang gesprek. Ik wist er belangrijke informatie uit te halen. Het bleek dat koning Guns de oorlog zelf had stopgezet omdat hij had gedaan wat hij wou doen. Voordat iemand nog wat kon doen was Guns vrijwillig afgetreden en Karos ontvlucht. Op dat moment begon het uitgebreide rijk te krimpen. Het nieuwe bestuur van Karos wou de kerker waar ik me bevond met de grond gelijk maken. De directeur wiens naam niet voorkwam in het gesprek wou nog wat aan mij verdienen en verkocht me daarom voor vijftien goudstukken aan Welk. Deze dwong mij te vechten in verschillende arena’s. Maar op weg naar de derde stad wist ik mijn houten kooi te openen en het kamp van Welk te ontvluchten. Ik vond mijn toevlucht in een stelsel van druipsteen grotten. Daar bleef ik jarenlang om alles op een rijtje te zetten. En de vloek te overwinnen die steeds meer bezit van mij nam. Mijn geest werd geplaagd door een aantal personen, ik wist dat ze nooit zouden ophouden als ik ze niet eigenhandig zou afslachten. Freck Asp die mij twee jaar lang had gemarteld, de naamloze directeur die mij als een product had verkocht, generaal Atalie die toestemming gaf mij te vervloeken, Welk die mij dwong voor hem te vechten. En als het even kan ontdoe ik Ragnaro Fenr van zijn leven. Nog niet te spreken over Elugan

Aantal keer bekeken: 4345
Waardering: 7.35 op 10
Geef een cijfer:

Alle rechten voorbehouden 2005-2024 - www.verhalenlezen.nl


Verhalen

Wilt u een verhaaltje lezen uit één van de onderstaande categorieën? Klik dan gewoon op een categorie en u komt op de pagina met de verhalen van deze bepaalde categorie.

Verhalen posten

Hebt u zelf een verhaaltje geschreven? Of een onvergetelijke blunder tegengekomen, of iets anders. En je wilt er anderen mee amuseren, lezen? Met verhalenlezen.nl kan dat geen probleem zijn. Klik hier om een verhaal te posten!


Statistieken

Totaal verhalen: 5184
Totaal categorieën: 10
Totaal 302 bezoekers online