Dodelijk pad (deel 2).
U leest om dit moment het verhaal Dodelijk pad (deel 2) gepost door Jeroen. Dit verhaal is gepost in de categorie griezel verhalen. Wilt u een zelf geschreven, of een mooi verhaaltje posten? Klik daarvoor hier.Wilt u terug naar griezel verhalen?
Categorie: griezel verhalen
Gepost door: Jeroen
Gepost op: 2011-7-31
Verhaal:
Dodelijk pad (deel 2)
Zijn handen voelden klam aan toen hij erin wreef en hij voelde hoe de zweetdruppels op zijn rug zich langzaam een weg zochten naar beneden. Warm had hij het niet en hij voelde een koude rilling over zijn ruggengraat. Hij ritste zijn zwarte leren jas verder dicht tot aan zijn kraag, maar het bleef koud. Hij keek naar zijn handen en zag hoe zijn vingers onregelmatig begonnen te trillen. Nu begon het over zijn hele lichaam.
Jim was niet bang uitgevallen maar de angst die hij nu voelde kwam als een verrassing. Af en toe flitsten beelden door zijn hoofd die hij niet kon thuisbrengen. Verward keek hij om zich heen, naar Mike, die achter het stuur zat, en naar Marc, die rustig en nietsvermoedend op de achterbank een sigaret opstak. Zij voelden blijkbaar niets, terwijl hij steeds verder van angst ineen kroop.
'Gaat alles goed met je?' vroeg Mike.
'Ja, het gaat wel,' antwoordde hij, terwijl hij zijn handen nog stevig in elkaar wreef om de kilte eruit te krijgen.
Mike klikte het lampje boven zijn hoofd aan om hem beter te bekijken. 'Nou, volgens mij gaat het niet zo goed met je, je ziet helemaal wit man.'
Marc kwam vanaf de achterbank naar voren en keek hem aan terwijl hij zijn hand op Jim's voorhoofd legde. 'Je ziet inderdaad bleek, man, en je gloeit helemaal. Wat is er met je?'
Voor Jim voelde het nu alsof zijn maag zich omdraaide en zich schrap zette om de hele inhoud naar buiten te persen. Hij verzette zich, maar het misselijkmakende gevoel van angst kreeg steeds meer de overhand waardoor hij de controle over zijn lichaam bijna verloor. Deze vorm van angst was anders dan hij ooit eerder ervaren had, besefte hij, alsof een onbekende macht van zijn lichaam bezit nam.
Uiteindelijk hield zijn maag het niet meer en werd de inhoud via zijn slokdarm naar boven geperst, waarna hij een kokhalzend geluid maakte en zijn hand stevig voor zijn mond hield.
'O god, nee Jim, niet hier!' schreeuwde Mike geïrriteerd terwijl hij de auto tot stilstand bracht. 'Ga dat alsjeblieft buiten doen!'
Jim opende het portier en strompelde naar buiten. Daar spoog hij de inhoud van zijn maag over het asfalt, waarna hij nog een tijdje voorover gebogen bleef staan om de kleine beetjes er nog uit te persen. Geleidelijk aan werd het misselijke gevoel en de angst minder en begon hij langzaam de controle over zijn lichaam weer terug te krijgen.
Jim richtte zich langzaam op terwijl hij om zich heen keek. Het was al aardig donker geworden en terwijl hij zich verder herstelde, wenden zijn ogen steeds meer aan het duister. Hij zag dat ze zich op een smalle tweebaansweg bevonden, vermoedelijk in een groot bos want aan beide zijden van de weg staken hoge bomen zich ver boven het wegdek uit. Er was geen wegverlichting, alleen de maan die laag boven de horizon hing liet enkele sporen van licht op het wegdek vallen.
Jim was drieëntwintig maar op dit moment zo bang als een klein kind. Hoewel de kille angst in zijn lijf verminderde bleef er een naar gevoel in zijn onderbuik achter, een voorgevoel leek het wel. Een rilling ging over zijn rug toen hij het gevoel kreeg alsof ze hier niet alleen waren, alsof ze in de gaten werden gehouden. Met een kloppend gevoel in zijn keel keek hij vluchtig om zich heen, maar hij zag niemand. De boomtoppen zwiepten langzaam heen en weer en een zachte bries door de bladeren leken wel stemmen voort te brengen. Stemmen die iets wilden zeggen, maar hij kon niet verstaan wat die stemmen zeiden.
Jim wreef met beide handen in zijn ogen, in de hoop uit deze nare droom te ontwaken. Toen hij weer opkeek was er niets veranderd. Hij stond nog steeds op dezelfde plek op het asfalt aan de rand van de weg dat aan een bos grensde. Achter hem zaten Marc en Mike nog steeds ongeduldig op hem te wachten.
'He Jim, ben je al klaar? Dan kunnen we weer verder gaan!' riep Mike vanuit de auto, terwijl hij nog een slok van zijn flesje bier nam.
'Ja ja, ik kom eraan,' mompelde Jim. 'Momentje nog...' Hij had er spijt van dat hij vandaag niet gewoon was thuisgebleven, want hij kreeg sterk het gevoel dat ze hun bestemming nooit zouden bereiken...
Eerder op de dag, tegen het einde van de middag, werd Jim door Mike opgebeld met de vraag of hij zin had om mee te gaan naar een feestje. Marc had hij daarvoor al gebeld en die was bereid mee te gaan. Jim had eigenlijk niet zo'n zin en al helemaal niet in zo'n wild feest, dat kon zijn maag waarschijnlijk niet verdragen. De hele middag voelde hij zich al niet lekker: een naar gevoel in zijn onderbuik en een licht misselijk gevoel in zijn maag, alsof hij zenuwachtig was voor iets. Uiteindelijk wist Mike hem tóch nog over te halen en spraken ze een tijd af.
Mike had met behulp van een routeplanner via internet de route al zorgvuldig uitgestippeld. Drie uur zou de rit duren. Een lange rit, vond Mike, maar hij had het er wel voor over. Dit soort feestjes werden maar één keer per jaar georganiseerd en de locatie was elk jaar anders. De ene keer in een bunker, de andere keer in een studentenflat en dan weer ergens in een grote hal. Met Marc ging hij er elk jaar heen, maar Jim was er nog nooit geweest en dat moest hij echt een keer meemaken, vond Mike.
Na een uur rijden was het Marc die ongeduldig werd: de gedachte dat hij zeker nog twee uur in de auto moest zitten werd hem teveel. Hij liet Mike bij de eerstvolgende supermarkt stoppen. Toevallig was er koopavond en dat kwam goed uit. Marc opende het portier, stormde naar buiten en rende de supermarkt in. Even later kwam hij terug met twee kratten bier. Eén ervan deed hij in de kofferbak en de tweede zette hij op de achterbank naast zich neer. 'Zo, even lekker voordrinken!' riep hij met een brede grijns op zijn gezicht, terwijl hij het eerste flesje uit de krat opende.
De problemen ontstonden nadat Marc op het idee kwam om een kortere weg te nemen via het bos toen ze de rand ervan naderden. Mike zag dat in eerste instantie niet zitten, omdat de wegen binnen het bosgebied onduidelijk op de kaart aangegeven stonden. De wegen hadden geen namen en het was één wirwar van lijntjes die door elkaar heen liepen. De kans om er te verdwalen was groot. Mike liet zich echter na een korte discussie met Marc overhalen en dook uiteindelijk toch het dichte bos in. Na een kwartier rijden begonnen ze, na vele kruispunten gepasseerd te zijn, de route uit het oog te verliezen. Uiteindelijk waren ze het spoor bijster.
De drie geplande reisuren waren inmiddels al verstreken en nu zaten ze hier, verdwaald in een groot bos.
Mike nam de laatste slok van zijn bier en deed het lege flesje weer terug in de krat. Zijn blik was nog steeds op Jim gericht, die kennelijk nog niet van zijn aanval hersteld was. 'Ben je nou eindelijk eens klaar, Jim, dit gaat veel te lang duren,' riep hij vol ongeduld.
Jim draaide zich om en keek met vermoeide ogen naar zijn twee metgezellen. Zonder een woord te zeggen stapte hij in sloeg het portier dicht. Dromerig staarde hij door de voorruit naar buiten. Hij wreef met zijn handen nog een paar keer in zijn ogen, liet zich achterover zakken en zuchtte.
'Nou, je ziet er alweer stukken beter uit,' loog Mike met irritatie in zijn stem. 'Dan kunnen we eindelijk weer eens verder gaan en een uitweg zoeken in dit verdomde bos.'
Inmiddels waren er twintig minuten verstreken en nog steeds hadden ze geen uitweg kunnen vinden. Het was één doolhof van wegen die kriskras door elkaar liepen. De hoge bomen om hen heen zorgden ervoor dat de maan grotendeels uit het zicht onttrok, wat oriëntatie nagenoeg onmogelijk maakte.
'Verdomme!' riep Mike, terwijl hij in de achteruitkijkspiegel naar Marc keek. 'Jij ook altijd met je briljante ideeën!'
'Ja zeg, nu wordt ie helemaal mooi! Jij bent hier degene die de beslissing nam. Ik kwam alleen maar op het idee.'
'Maar jij bleef maar doordrammen met je gezeik en nu zitten we hier helemaal...'
'Kappe nou! Jullie allebei!' Het was Jim die nu plotseling tussenbeide kwam en eindelijk, na lange tijd, zijn mond open deed. 'Ruzie maken heeft geen zin, daar lossen we het probleem niet mee op. We kunnen beter onze aandacht zoveel mogelijk richten op het vinden van een oplossing.'
Mike keek Jim met grote ogen aan. 'Zo zo, welkom terug. Waar ben jij al die tijd geweest?'
'Ik voel me alweer stukken beter dan een half uur geleden,' zei Jim, 'maar heb nog wel steeds dat nare gevoel in mijn lichaam.'
'Een misselijk gevoel?' vroeg Mike.
'Nee, het is anders, meer een voorgevoel eigenlijk. Ik heb het gevoel dat we hier helemaal verkeerd zitten.'
'Nee, dat hoef je mij ook niet te vertellen,' zei Mike. 'We zoeken al bijna twee uur naar een uitweg.'
'Maar ik heb het gevoel dat deze omgeving gevaarlijk is.'
'Gevaarlijk?' Mike keek Jim even aan.
'Ja...'
'Hoe bedoel je "gevaarlijk"?'
'Ik heb het gevoel dat we hier opgesloten zitten. Wat we ook zullen doen, een uitweg zullen we nooit vinden.'
'Wat zit je nou toch te lullen, man!'
'Ik meen het, Mike! Toen ik daar net buiten stond had ik dat gevoel heel sterk.'
'Je had gewoon een dipje Jim, dat hebben we allemaal wel eens. Je zat gewoon niet lekker in je vel en dan ga je je dingen verbeelden, zeker in combinatie met alcohol.'
'Wat nou alcohol? Ik heb nog geen druppel gedronken Mike, dus dat zal het vast niet zijn.'
'Nou, het kan me niet schelen wat jij allemaal voelt, maar ik ga ervan uit dat wij die uitweg gewoon zullen vinden.'
'En dan die stemmen,' vervolgde Jim, 'die stemmen die iets fluisterden, maar ik kon niet verstaan wat ze zeiden. En dan het gevoel dat er iets aanwezig was, alsof er iets op de loer lag...'
'Wel ja joh!' spotte Mike. 'Straks komen we een stel monsters tegen die ons gaan opvreten. Laat me toch niet lachen!'
Ze schoten in de lach, maar Jim kon er niet om lachen en haalde een paar keer diep adem om zijn frustratie te onderdrukken.
Jim voelde zich belachelijk en schaamde zich. Hij was oprecht over wat hij voelde, maar het kwam ook allemaal zo ongeloofwaardig uit zijn mond. Geen wonder dat ze helemaal krom liggen van het lachen, dacht hij, zeker nu ze het halve krat al hadden leeggedronken. Misschien had Mike gelijk en verbeelde hij het zich maar. Daar hoopte hij op. Maar hoe hij er ook over nadacht, het gevoel ging niet weg, het beheerste nog steeds zijn gedachte.
Met een diepe zucht liet hij zich verder achterover zakken in zijn stoel. Het zou wel eens een lange nacht kunnen worden, dacht hij, een nacht die maar snel voorbij moest gaan...
Met een harde klap sloeg hij het portier achter zich dicht. Mike was het nu helemaal zat. Hij ergerde zich groen en geel aan deze situatie en had de auto aan de rand van de weg geparkeerd om even wat frisse lucht te happen. Hij liep naar het midden van de weg en bleef daar staan, hapte een paar keer de frisse avondlucht in en keek toen om zich heen. Weer een uur verstreken en nog steeds zitten we hier vast, dacht hij. De hoge bomentoppen wiegden langzaam heen en weer en het maanlicht erachter zorgde voor schaduwen die als reusachtige klauwen griezelig over het wegdek bewogen. Mike huiverde. Zou Jim dan tóch gelijk hebben, dacht hij, zouden we hier dan tóch opgesloten zitten?
'Wat en verdomde shitzooi...'
Mike keek achterom. Het was Marc die uit te auto stapte en naast hem kwam staan.
'Wat doen we nu?'
'Ik weet het niet,' zei Mike, 'ik weet het echt niet.'
'We kunnen toch moeilijk de hele avond en nacht hier blijven rondhangen. Brandstof raakt op den duur natuurlijk ook een keer op.'
'Er zal niets anders opzitten...'
'Maar... ik begrijp het niet,' zei Marc. 'Als je gewoon rechtuit blijft rijden, dus gewoon één denkbeeldige lijn door het bos trekt, die lijn blijven volgen... dan móet je toch op een gegeven moment de rand van het bos naderen... toch?'
'Dat zou je inderdaad verwachten, ja, maar misschien zijn de wegen hier zo aanglegd dat er maar weinig in- en uitgangen zijn. Het valt me ook op dat veel wegen hier niet kaarsrecht zijn maar in flauwe bochten lopen. Op die manier rijden we waarschijnlijk alleen maar rondjes.'
'Verdomme! Dus we zitten hier al uren rondjes te rijden?'
'Dat lijkt er wel op, ja. Bedenk ook dat dit bos enorm groot is. Ik had net nog even op de kaart gekeken en zag dat dit bos ongeveer dertig bij dertig kilometer groot is - dus zo'n negenhonderd vierkante kilometer.'
'Dan hebben we een probleem,' zei Marc en hij goot in één teug het laatste restje bier achterover. 'We zitten hier helemaal vast, verdomme!'
Ze zwegen allebei even terwijl ze bedenkelijk om zich heen keken. In gedachten zochten ze naar een oplossing, maar die vonden ze niet. Ze waren verdwaald, het spoor volledig bijster. Van enig richtingsgevoel was geen sprake meer. Ze wisten niet meer wat noord of zuid was. De maan hing laag boven de horizon en was amper zichtbaar. Lange, vage, schaduwen op het wegdek gaven een geringe indicatie, maar daar hield het verder bij op.
Mike keek naar het asfalt en verbaasde zich over de slechte kwaliteit ervan. De wegen waren oud, lang geleden hier neergelegd. Overal zaten scheuren en gaten in het wegdek. Wat opviel, was dat de randen van de wegen slordig waren afgewerkt, alsof ze hier met grote haast waren neergelegd. Goedkoop en snel, dacht Mike, maar waar dienden deze wegen voor? Verkeersborden ontbraken, dus voor de gewone burger niet bepaald gebruiksvriendelijk. Mike realiseerde zich dat iedere sterveling, die dit bos zou betreden, sowieso zou verdwalen.
Jim zat in de auto gespannen voor zich uit te staren. Er bekroop hem opeens een angstig gevoel, een gevoel dat steeds sterker werd. Weer ging er een koude rilling over zijn rug en terwijl hij naar zijn handen keek, zag hij hoe zijn vingers begonnen te trillen. Het begint weer, dacht hij. Verdomme, het begint weer! Dat gevoel en die angst. Zijn maag begon raar te doen en een onweerstaanbare misselijkmakende angst maakte zich van hem meester. Nu voelde hij het, dat ze niet alleen waren. We worden in de gaten gehouden, dacht hij. Dat vóelde hij. Hij keek om zich heen, maar zag nog niets. Maar we zijn niet alleen, dat wist hij nu zeker - We zijn niet alleen!
Plotseling hoorden zij het geronk van een verbrandingsmotor. Het kwam van ver weg, maar zo te horen kwam het dichterbij. Zij keken naar rechts, maar zagen nog niets. Opeens werden twee felle lichtpuntjes voorbij een flauwe bocht zichtbaar. Het naderde hen steeds dichter en aan het geluid te horen nam het in snelheid af.
'Denk jij wat ik denk dat het is?' vroeg Marc.
'Dat klinkt als een voertuig... Godzijdank!' riep Mike opgelucht alsof er een zware last van zijn schouder viel. 'Dat mocht tijd worden zeg.'
'Hahaha... dan zijn we gered!' riep Marc enthousiast, terwijl hij Mike vriendschappelijk op de schouder klopte. 'Godzijdank, eindelijk worden we verlost uit deze hel!'
Het voertuig naderde en het verblindende effect van de felle koplampen werd snel minder nadat het hen passeerde. Uiteindelijk kwam het voertuig in zicht en het silhouet van een busje tekende zich af tegen een vaag verlichte achtergrond van bomen. Het busje had een donkere kleur, vermoedelijk zwart, met op de zijkant een groot wit logo afgebeeld. Mike concentreerde zich erop, maar kon het niet thuisbrengen. Het logo bestond uit een vijftal concentrische cirkels, met in de middelste cirkel een driehoek. De cirkels waren op sommige plekken open, zodat het geheel wel iets weg had van een doolhof. Het busje reed hen langzaam voorbij en stopte uiteindelijk op ongeveer twintig meter bij hen vandaan.
'Waarom stopt het daar pas?' vroeg Marc verbaasd.
'Misschien heeft het ons gemist en rijdt het straks gewoon achteruit.'
Maar er gebeurde niets, het busje bleef gewoon staan...
Mike begon zijn geduld te verliezen en maakte aanstalten om erop af te gaan.
'Niet doen!..' werd er vanachter geroepen. Het was Jim die net uit de auto stapte en snel op Mike afliep. Zweetdruppels dropen van zijn gezicht en hij zag lijkbleek. 'Ik zou het niet doen, ik vertrouw het niet.'
Mike zag hoe Jim in paniek was en voelde bijna met hem mee. 'Waarom niet, Jim? Wat is er dan?'
Jim greep hem vast. 'Ik had toch gelijk... Ik had toch gevoeld dat we hier niet alleen zijn!' En hij keek naar het voertuig, dat daar nog steeds stilstond. 'Het voelt niet goed. Ik weet zeker dat ze vijandig zijn, dat voel ik!'
'Maar we weten nog niet eens wie ze zijn. Misschien zijn ze onze enige redding...'
'Of onze ondergang...'
Mike zuchtte, en keek Marc aan, die spottend met zijn hoofd schudde. Marc was sceptischer en had niet zoveel zin in dat vage geklets van Jim. Voor hem was dat voertuig dé oplossing om uit dit vervloekte bos te komen.
'Maar viel het je dan niet op?' ging Jim verder.
'Wat?'
'Die geblindeerde ramen. Toen het voorbij kwam kreeg ik de indruk dat de ramen geblindeerd waren... En wat nog vreemder is,' en hij wees ernaar, 'is dat het kenteken ontbreekt.'
Mike draaide zich om en zag het nu ook. Details waren in het donker niet echt goed zichtbaar, maar het ontbreken van een kenteken was opvallend. 'Verdomd, je hebt gelijk!'
Marc deed wat stappen in de richting van het vreemde voertuig om het wat beter te bekijken. 'Inderdaad heel vreemd ja. Zelfs het logo ontbreekt. En aan de vorm van het busje kan ik ook niet afleiden om welk type voertuig het gaat. Het is een model dat ik nooit eerder heb gezien.'
'En vind je het ook niet merkwaardig,' ging Jim verder, 'dat er nog steeds niemand is uitgestapt?'
Mike zuchtte en keek nog even naar het busje. 'Oké, en wat nu?'
'Weer instappen en hier zo snel mogelijk wegwezen,' zei Jim.
Mike dacht even na en nam toen een besluit. 'Goed, laten we dan maar gaan...'
'Ben je besodemieterd!' riep Marc geërgerd. 'Ik ga hier niet eerder weg voordat ik weet wie die personen zijn...'
'Wacht, ik hoor wat!' riep Mike en wees in de richting van het voertuig.
Ze hoorden portieren open gaan en zagen dat er twee personen uit het busje stapten.
'Kom op, wegwezen hier!' siste Jim, terwijl hij een paar stappen achteruit deed.
Mike deed hetzelfde en opende alvast het portier aan de bestuurders kant, voor het geval dat ze snel weg moesten vluchten.
Marc gaf niet zo snel op en bleef staan. Hij wilde weten wie die personen waren, maar het was te donker en te ver weg om de personen goed te zien. Hij deed nog wat stappen naar voren. 'Hallo daar!.. Wie zijn jullie!.. We zijn hier verdwaald!.. Kunnen jullie ons misschien helpen!'
Er kwam geen antwoord. Ze bleven nog steeds zwijgend aan beide kanten van het voertuig staan terwijl ze hen aanstaarden.
Marc probeerde het nog eens. 'Hallo daar!.. Wie zijn jullie!'
Weer geen antwoord...
'Laten we er maar vandoor gaan,' zei Mike zenuwachtig, terwijl hij in de auto stapte en de motor startte.
Jim stapte ook in en sloot het portier. 'Nu Marc nog.' zei hij, terwijl hij achterom naar Marc keek.
Mike draaide zich om. 'Marc, instappen!'
Op dat moment kwamen de twee personen in beweging en liepen ze hen rustig tegemoet.
'Ah! Ze komen eindelijk deze kant op!' riep Marc.
Mike zag hoe de twee personen in beweging kwamen, rustig en zelfverzekerd. Toen ze halverwege waren werd het duidelijk dat het om twee stevig gebouwde mannen ging. Ze waren geheel in zwart gekleed en toen ze hen nog dichter naderden, zag hij dat ze een grote, brede, zwarte zonnebril droegen. Merkwaardig, dacht Mike. Een zonnebril in het donker? Gevoelige ogen zeker?
Ze stopten uiteindelijk voor Marc en bleven hem strak aankijken.
Marc kreeg plotseling een onveilig gevoel en keek de twee onderzoekend aan. Twee stevig gebouwde mannen, strak in het pak, geheel in zwart gekleed met zwarte handschoenen aan, haar netjes gekamd en dan nog die maffe zonnebril op hun neus. Maar het was de manier waarop ze daar voor hem stonden, hoe ze hem aankeken. Het maanlicht dat op hun gezichten scheen toonde een bleke, gladde huid zonder stoppels. Kennelijk hadden ze geen baardgroei. Verder toonde de structuur van hun huid geen enkele vorm van ouderdom en de vorm van het gezicht had iets onnatuurlijks, iets onmenselijks. Marc huiverde toen hij zich dat realiseerde en deed voorzichtig een stap achteruit.
Mike begon zijn geduld te verliezen. 'Stap nou in!.. kom op, stap nou in!' siste hij.
Maar Marc reageerde niet. Hij concentreerde zich nog steeds op die twee vreemde personen voor hem en probeerde het nog eens. 'Wie... wie zijn jullie?.. Wij zijn hier verdwaald... en wij hopen dat jullie ons misschien verder kunnen helpen.'
Eén van de twee mannen keek de ander aan en sprak iets in een vreemde taal.
Marc herkende de taal niet; het leek nergens op. Het waren wat klik-klak geluiden. En dan die stem, een zware stem, dat in niets leek op dat van een mens.
Hij keek Marc weer aan en zei: 'Wij kunnen jullie wel helpen. Stap maar bij ons in.'
'Bij jullie instappen? We kunnen toch gewoon achter jullie aanrijden?'
'Nee, onmogelijk...'
'Hoezo onmogelijk?' zei Marc en hij huiverde. Dit deugt niet, dacht hij en deed voorzichtig nog wat stappen achteruit totdat hij bij het portier stond.
De Andere man was inmiddels onopvallend achter de auto om gelopen en stond nu naast het portier van Jim. Hij strekte zijn hand uit daar de deurknop. Jim zag het net op tijd en drukte het portier vlug in zijn slot. Vervolgens begon de man wild aan de deurknop te rukken zodat de hele auto begon te schudden.
Op dat moment zag Mike dat de andere man, die nu op Marc af kwam lopen, iets tevoorschijn haalde. Er kwamen felle lichtflitsen van af en Mike realiseerde zich wat het was: een taser! Een stroomstootwapen waarmee je iemand tijdelijk kunt uitschakelen. 'Marc, kijk uit!'
Maar het was te laat. Net op het moment dat Marc wilde instappen werd de taser in zijn nek gedrukt. Hij slaakte een harde kreet en viel met een harde klap op het asfalt.
'Marc!' schreeuwde Mike. 'Marc, sta op man!'
De man met de taser liep nu snel in de richting van Mike, maar Mike sloot het portier net op tijd.
'Kom op, gas geven!' schreeuwde Jim.
'Ben je gek, we kunnen Marc hier niet achterlaten!'
De andere man, die nog naast het portier van Jim stond, hief zijn linker arm en sloeg met enorme kracht op de voorruit. Het glas barstte maar sloeg niet naar binnen.
'Geef gas, Mike, we hebben geen keus!'
Mike hapte een paar keer naar adem, schakelde in zijn eerste versnelling en trapte het gaspedaal in. Met piepende banden kwam de auto in beweging en reed snel vooruit. In de achteruitkijkspiegel zag hij hoe Marc langzaam overeind begon te krabbelen, terwijl de twee mannen naar het midden van de weg liepen. Mike trapte snel de rem in en keerde de auto.
'Wat ga je doen?' vroeg Jim.
'Ik heb een idee...'
Marc had zich inmiddels weer hersteld en liep wat verder naar achteren. De twee mannen waren blijkbaar zó overdonderd dat ze hem helemaal vergeten waren. Ze waren naar het midden van de weg gelopen om te zien waar de auto plotseling gebleven was.
Mike had de verlichting van zijn auto uitgeschakeld en staarde voor zich uit. In de verte zag hij hoe de twee mannen als vage schimmen op de weg stonden. 'Wacht maar, klootzakken, ik krijg jullie wel,' fluisterde hij zacht. Hij wachtte nog even en gaf toen gas.
De twee mannen hoorden hoe de auto op hen af kwam rijden. Eén van hen dook opzij, maar voor de ander was het te laat en werd geraakt. Met een harde klap smakte hij tegen de voorruit om vervolgens over het dak te rollen en kwam tenslotte met een harde klap op het asfalt terecht.
Mike reed verder en stopte bij Marc. 'Instappen, nu!' schreeuwde hij.
Marc stapte vlug in en keek snel achterom naar de man die daar levenloos op de grond lag. 'Shit man!.. Is hij dood... is hij echt dood?
'Laten we het hopen,' zei Mike.
'Maar dan hebben we een moord op ons geweten!' schreeuwde Marc.
'Zij wilden ons misschien wel vermoorden, Marc. Dit was pure zelfverdediging. Ik had geen keus.'
'Maar we weten nog steeds niet wie ze zijn en wat voor gevolgen dit voor ons kan hebben.'
Buiten knielde de man boven zijn metgezel en voelde aan zijn nek. Hij stond weer op, haalde een paar keer diep adem en keek naar de auto die dit veroorzaakt had. Hij balde zijn vuisten en zette zich in beweging.
'Kijk uit, hij komt deze kant op!' waarschuwde Marc.
Mike reageerde onmiddelijk, schakelde achteruit en gaf gas. Nog net op tijd wist de man de naderende auto te ontwijken en Mike vloekte. Hij keerde de auto zo vlug hij kon en reed weg.
Marc keek door de achterruit en zag hoe de man snel naar zijn eigen auto liep. 'Shit! Die komt achter ons aan... sneller, Mike... sneller!'
Mike schakelde naar de hoogste versnelling en vloog met enorme snelheid door de bocht, waarbij hij nog net op tijd een boom kon ontwijken. Verderop nam hij een afslag en reed zo snel mogelijk weer verder om vervolgens weer een tweede afslag te nemen. Hij keek in de achteruitkijkspiegel of ze gevolgd werden, maar zag niets. Hij zuchtte. 'Hopelijk zijn we hem voorgoed kwijt.'
Marc tuurde nog steeds door de achterruit. Hij moest zeker weten dat ze niet gevolgd werden. Toen hij na een tijdje nog steeds niets zag, draaide hij zijn hoofd weer terug en haalde opgelucht adem en liet zijn hoofd achterover zakken. 'Godzijdank, die zijn we kwijt...'
Na een tijdje begon Mike zijn geduld weer te verliezen en hij vloekte binnensmonds. Hij kreeg nu sterk de induk dat ze hier nooit uit zouden komen, wat ze ook deden. De meeste wegen liepen in flauwe bochten. Ze leken recht, maar dat waren ze niet. Dus als je zou denken in één rechte lijn door het bos te rijden, dan volg je slechts flauwe bochten. De rand van het bos zul je dus nooit bereiken. Er is maar één manier om dat te bereiken, bedacht hij: van de wegen afwijken en in één rechte lijn door het bos gaan. Dan zou je op den duur zeker aan de rand van het bos komen. Maar Mike schudde die gedachte weer van zich af. Het bos was te dicht; de bomen zaten te dicht op elkaar. Een onmogelijke opgave dus.
Hij keek naar brandstofmeter en zag dat de tank bijna leeg was. 'Verdomme!'
Marc kwam naar voren. 'Wat is er?'
'Tank bijna leeg.'
'Shit, ook dat nog!'
'We kunnen beter stoppen en wachten tot morgenochtend, dan is het weer licht.' zei Jim.
'Wat hebben we daar aan?' vroeg Mike.
'We hebben niet genoeg brandstof meer, dus uiteindelijk zullen we de auto tóch achter moeten laten en zullen we te voet verder moeten. En dat doe ik toch liever als het licht is. Dan kunnen we tenminste door het bos, want de auto beperkt ons toch alleen maar tot de wegen.'
Mike dacht even na. 'Je hebt gelijk Jim, dat kunnen we beter doen.'
'Ho, ho, ho!' protesteerde Marc. 'Heb ik hier ook nog wat op te zeggen? Ik zie het niet echt zitten om hier de hele nacht langs de kant van de weg te staan met het risico dat we straks uit onze slaap gewekt worden door wéér een stel van die griezels. Dat risico ga ik niet nemen.'
'Ik ben ook niet van plan om langs de kant van de weg te staan,' zei Mike, 'maar ergens in het bos waar wat beschutting is, waar we niet snel zullen opvallen.'
'Oke, dan is het goed.' zei Marc opgelucht en hij ging weer achterover zitten.
Mike reed nu wat rustiger en tuurde om zich heen, speurde de bomen langs de kant van de weg af in de hoop een goede schuilplek te vinden. Maar de bomen zaten te dicht op elkaar, onmogelijk om daar een auto tussen te krijgen. Misschien dat er verderop betere plekken zijn, hoopte hij en hij gaf weer wat meer gas.
Jim keek door het beschadigde deel van de voorruit en zag in de verte iets aan de linker kant van de weg. 'Wat is dat daar? Is dat misschien iets?'
'Dat is gewoon een afslag,' zei Mike. 'Niets bijzonders.'
Mike kwam dichterbij en nam geleidelijk wat gas terug. Ter hoogte van de afslag hield hij even stil en keek ernaar. Hij bedacht zich even, sloeg het stuur om en gaf weer gas. De auto sloeg af naar links en met een klap, alsof het van een stoep af reed, ploften de banden weer op het wegdek.
'Wat was dat nou?' vroeg Marc verbaasd. 'Reden we door een kuil ofzo?'
Mike stopte en reed een stukje terug. Toen hij het portier open deed en zijn voet op de weg zette, werd het hem meteen duidelijk. 'We staan op een onverharde weg.'
'Een onverharde weg?' wilde Jim weten.
'Ja, kijk maar. Ik sta hier in het zand. Deze weg is niet geasfalteerd. We reden net vanaf het asfalt op deze weg en die klap was vanwege het hoogteverschil.'
Marc kon zijn oren niet geloven en stapte ook uit. Hij schoffelde met zijn schoen onderzoekend door het zand. 'Een zandweg?'
'Ja, is dat zo raar dan?'
'Nou ja,' zei Marc, 'we rijden al uren door het bos op geasfalteerde wegen - er kwam maar geen eind aan - en nu zitten we opeens op een zandweg! Ik ben wel benieuwd waar deze weg heen leidt. Misschien brengt het ons wel naar de rand van het bos, of wellicht zitten we daar al bijna - wie zal het zeggen.'
Mike keek om zich heen en zag dat aan beide kanten van de weg de bebossing er dicht op zat, maar verderop weken de bomen geleidelijk aan steeds verder van de weg af. Marc zou wel eens gelijk kunnen hebben, dacht hij. Misschien zitten ze al aan de rand van het bos en leidt deze weg ze eindelijk naar de vrijheid. Hij kreeg eindelijk weer wat hoop. 'Goed, laten we gaan.'
Ze stapten weer in en reden weg...
Minuten lang weken de bomen niet ver van de weg af, zo'n dertig meter maar. Na tien minuten opende het bos zich plotseling en verdwenen bijna alle bomen om hen heen. De maan, die laag boven de horizon hing, kwam tevoorschijn en scheen fel in hun gezicht.
'Zijn we nu eindelijk uit het bos?' vroeg Marc.
'Dat durf ik niet te zeggen,' zei Mike, 'maar ik zal hier wel even stoppen.'
Hij bracht de auto tot stilstand en stapte uit. Achter zich zag hij de rand van het bos, daar kwamen ze net vandaan, maar voor hem uit ontwaarde zich een uitgestrekt landschap. Hier en daar waren wat bomen en struiken zichtbaar, maar verder was het landschap vrij kaal. Op sommige plekken stegen mistbanken op die laag boven de grond hingen en door het maanlicht beschenen gaf het een spookachtig gezicht. De maan verblindde hem enigszins, waardoor het zicht beperkt bleef. Met gestrekte arm schermde hij de maan af zodat zijn zicht beter werd. Nu zag hij meer contrast en in de verte werden geleidelijk aan de contouren van bomen zichtbaar, eigenlijk overal om hem heen waar hij keek.
Mike liet zijn arm weer zakken en zuchtte van teleurstelling. Ze waren helemaal niet uit het bos, besefte hij, ze zaten er nog steeds in. Het landschap was blijkbaar niets anders dan een grote open plek midden in het bos.
Marc stapte uit en keek Mike vragend aan. 'En?'
Mike schudde zijn hoofd. 'Vergeet het maar, we zijn er nog lang niet uit. Dit is gewoon een open plek in het bos. Kijk maar in de verte om je heen. Overal waar je kijkt zie je die verrekte bomen staan... Bomen, bomen en nog eens bomen... Godverdomme!' En hij sloeg met zijn vuist op de motorkap. 'Komen we hier dan nooit een keer weg? Wat een verrekte klotezooi!' En woedend schopte hij wild in het zand.
Marc voelde met hem mee en kon zijn eigen teleurstelling ook niet bedwingen. Vloekend liep hij naar de achterkant en opende de kofferbak. Hij trok één flesje bier uit de krat, sloeg op de rand het dopje eraf en goot vervolgens het bier achterover. 'Laten we het maar op een zuipen zetten,' zei hij, 'dan overnachten we hier wel.'
'Ben je gek geworden!' zei Jim, die inmiddels ook was uitgestapt. 'We kunnen hier toch niet midden op de weg blijven staan, dat is veel te riskant.'
'Ach, er zijn hier zoveel wegen, ze kunnen overal zitten. En eerlijk gezegd kan het me allemaal geen reet meer schelen.'
'Hoezo, kan het je geen reet meer schelen?'
Marc gaf geen antwoord. Hij dronk de rest in het flesje in één teug leeg, smeet het daarna in de bosjes en pakte vervolgens een nieuwe.
'Het is de drank, Marc,' zei Jim. 'Je zuipt te veel, dat doe je altijd. Die eerste krat had je bijna helemaal in je eentje opgezopen. Je bent niet eens meer in staat om helder na te denken, dus ga jij alsjebieft niet beslissen over wat wij moeten doen.'
Marc kneep zijn hand strakker om het flesje, terwijl zijn blik erop gericht was, en zei op zachte toon: 'Ik doe wat ik wil, jochie, en die grote bek van je bevalt me helemaal niet.'
Marc was vijf jaar ouder dan Jim en beide waren ze goed bevriend met Mike. Maar Marc en Jim lagen elkaar nooit zo. Marc keek altijd al op Jim neer, al van kinds af aan. In zijn ogen was Jim nog altijd die kleine, verlegen jongen uit de buurt. Inmiddels was Jim drieëntwintig en liet hij niet meer zo snel over zich lopen. Marc had moeite met de wetenschap dat die kleine jongen van toen nu zo'n grote mond had en hem de les las.
Jim liep in grote passen op Marc af, trok het flesje bier uit zijn handen en gooide het weg. 'Stoppen met dat gezuip! Dat doen we wel een andere keer, maar niet nu, niet hier! We blijven hier niet midden op de weg overnachten met het risico dat we wéér belaagd worden. Daarnet had je nog zo'n grote mond Marc, dat je niet langs de kant van de weg wilde blijven staan, weet je nog? En nu ga jij hier met je dronken kop voor ons beslissen wat we moeten doen?' Jim draaide zich om naar Mike. 'Laten we gaan. Misschien kunnen we hier ergens op het landschap wel een geschikte plek vinden.'
Verbijsterd keek Marc naar zijn flesje bier dat een paar meter bij hem vandaan in het zand lag. Hij zag hoe het laatste beetje bier eruit droop en kon toen zijn woede niet meer bedwingen. Hij keek naar Jim, die nog met Mike in gesprek was, balde zijn vuisten en stormde op hem af. 'Jij kleine vuile opdonder!..'
Jim draaide zich van schrik om en kon nog net op tijd de eerste klap ontwijken. Hij dook omlaag en week meteen naar achter. Bij de volgende klap werd hij vol in het gezicht geraakt en viel achterover tegen de auto.
Marc kwam op hem af om een volgende klap uit te delen, maar Mike sprong er nu tussen. 'Stoppen daarmee! Stoppen nu!' schreeuwde Mike. Hij greep Marc vast en trok hem naar zich toe. 'Waar ben je toch mee bezig idioot! Wat bezielt je?'
'Die kleine hufter daar...' zei Marc en hij wees naar Jim, die weer opstond en het bloed van zijn lippen veegde.
Mike zuchtte teleurgesteld en liet Marc weer los. 'Jullie hebben verdomme ook altijd wat. We verkeren nu in een situatie waarin we dit soort gedonder niet kunnen hebben...' Hij zweeg even en keek over het landschap, over de mist die als een grijze deken laag boven de grond hing. Het bos, het landschap, het was vevloekt - dat voelde hij. Elk gezelschap dat hier zou stranden, zou er nooit meer uit komen. Als ze niet belaagd zouden worden dan zouden ze wel sterven van de honger - of ze zouden elkaar wel afmaken. In feite waren ze ten dode opgeschreven...
Hij schudde die nare gedachte van zich af en wendde zich weer tot Marc en Jim. 'Ik wil dat geruzie niet meer hebben jongens, zó trekken we onszelf alleen maar verder de afgrond in...' Hij wachtte even voor hij verder ging. 'Wat we nu gaan doen is daar ergens in het landschap een veilige plek zoeken waar we kunnen overnachten en als het morgen weer licht is dan zien we wel verder, oké?.. Goed, laten we weer gaan.'
Minuten gingen voorbij en niemand had nog een woord gezegd. Marc was nog steeds ontdaan over het conflict met Jim. Jim daarentegen maakte zich er allang niet meer druk om en zat alleen maar dromerig voor zich uit te staren. Alleen Mike was geconcentreerd. Zijn blik ging van links naar rechts, druk opzoek naar een plek waar ze veilig de nacht konden doorbrengen.
De weg liep nu in een flauwe bocht naar rechts en geleidelijk aan werden weer wat bomen en struiken langs de rechter kant van de weg zichtbaar. Het was lichte bebossing en door de bomen heen kon Mike het uitgestrekte landschap erachter nog redelijk zien. Het landschap had een donkergrijze tint en heel licht in de verte waren de contouren van bomen nog te zien en op de voorgrond rezen enkele grijze mistbanken op die laag boven de oppervlakte hingen.
Mike wierp weer een vluchtige blik op de brandstofmeter en zag dat de wijzer nu helemaal op nul stond. Elk moment zou de motor kunnen uitvallen, wist hij, en hij voelde de noodzaak om zo snel mogelijk een schuilplek ergens in het landschap te vinden. Als de motor hier midden op de weg stil zou vallen hadden ze een groot probleem, want het zou te riskant zijn om er te overnachten.
Hij aarzelde geen moment en besloot het stuur meteen naar rechts om te slaan en de auto ergens tussen te struiken te parkeren...
'He, wat is dat daar?' vroeg Jim plotseling verrast, net voor het moment dat Mike wilde afslaan.
'Wat?'
'Daar! Het lijkt wel of daar ergens licht brandt!'
Mike ging wat rustiger rijden en keek gespannen voor zich uit.
Zo'n kleine vijftig meter voor hen, aan de rechterkant van de weg, was een inham in de lichte bebossing te zien. De bladeren van de omliggende bomen kleurden donkergeel, mogelijk door een onbekende lichtbron. Nauwelijks zichtbaar, maar duidelijk wel kunstmatig van aard.
Marc dook naar voren en trok zenuwachtig aan de schouder van Mike. 'Wees voorzichtig Mike. Ik weet niet of het wel zo verstandig is om daar zomaar langs te rijden zolang we niet weten wat zich daar bevindt.'
Mike realiseerde zich dat goed. Gezien de gebeurtenissen eerder deze avond was elk levend wezen dat ze hier zouden tegenkomen al verdacht. Niemand was te vertrouwen, maar toch voelde hij de behoefte om uit te zoeken wat zich daar voorbij de bomen bevond. Het had geen zin om om te keren, terug te rijden en in onwetendheid te blijven. Hij moest het weten; het zou wel eens van levensbelang kunnen zijn, dacht hij. 'Nee ik heb wel een beter idee,' zei hij. 'We parkeren de auto hier in de struiken en gaan dan te voet verder tussen de bomen door naar die open plek daar.'
'Dan kunnen we tenminste op ons gemak vanuit de struiken bekijken wat daar allemaal te zien is,' vulde Marc hem aan.
'Precies...'
Langzaam en voorzichtig manoeuvreerde Mike door de struiken. Hij hield de auto uiteindelijk stil en schakelde de motor uit. Ze stapten uit en liepen voorzichtig tussen de bomen door naar de verlichte plek voor hen. Mike liep voorop, daarachter Jim en Marc liep achteraan. Door de lichte bebossing was het maanlicht schaars en konden ze moeilijk zien waar ze liepen.
'Auw! Godverdomme!' riep Marc geïrriteerd, maar op gedempte toon, toen hij zijn enkel stootte. 'Je ziet hier ook geen ene moer!'
'Ssst! Houd je stil!' zei Mike die zich meteen naar Marc omdraaide.
Ze slopen voorzichtig verder en het licht op de open plek werd duidelijker. Ze naderden de rand van de open plek en bleven toen gebukt achter de struiken staan.
'Verrek, hier woont iemand!' zei Jim.
Het licht was afkomstig uit enkele ramen van een klein gebouwtje dat er oud en vervallen uit zag en voor een groot deel uit hout bestond. Voor de rest was de hele plek bezaaid met rommel. Vooral rechts van hen, daar zagen ze een omgevallen stapel planken, wat auto onderdelen en nog meer van dergelijk roestend materiaal. Net voorbij de oprit stak iets uit de grond omhoog, maar het was er te donker om te zien wat het was. Het schuine afdakje dat erboven hing en aan het gebouwtje bevestigd zat, was in zijn geheel bijna vervallen en hing voor een deel tegen de grond.
'Wat is dit in godsnaam voor een plek?' wilde Marc weten. 'Het ziet er niet bepaald uit als een normale woning.'
'Daar zullen we dan snel achter komen,' zei Mike en hij wurmde zich vervolgens voorzichtig door de struiken het terrein op.
Voorzichtig slopen ze over het terrein en Mike probeerde de omgeving goed in zich op te nemen. Hij keek weer naar het ding dat daar onder het schuine afdakje zo uit de grond omhoog stak. Nu drong het tot hem door wat het was - een benzinepomp! 'Krijg nou wat, dit is en tankstation!'
'Een tankstation? Hoezo dat?' vroeg Marc.
Mike wees ernaar. 'Zie je dat ding daar? Dat is een benzinepomp. Dit is dus een tankstation.'
'Maar dan wel een hele oude,' zei Marc, terwijl hij om zich heen keek. 'En wat een teringzooi hier zeg.'
'Als we mazzel hebben kunnen we hier weer bijtanken,' zei Jim.
Mike was inmiddels naar de benzinepomp gelopen om het beter te bekijken. 'Als we mazzel hebben ja, maar ik vrees dat we ook pech kunnen hebben. Dit ding is al in geen jaren meer gebruikt, althans zo ziet het er uit.'
Mike draaide zich om en liep weer terug naar de rest en bekeek het houten gebouwtje opnieuw. Het licht kwam door een raampje en door het glas in een deur naar buiten en zette het terrein in een vaag, geelachtig licht. Hoe oud zou dit zijn, vroeg hij zichzelf af. Het oogt jaren zestig of zelfs ouder en wie zou hier willen wonen in dit godverlaten gebied?
Marc pakte een stalen pijp van de grond, keek er aandachtig naar en sloeg er een paar keer licht mee in zijn hand. 'Zo, dit kan ik wel mooi als wapen gebruiken. Gewoon voor de zekerheid,' zei hij.
'Laat dat ding maar weer vallen, jongeman!..'
Iedereen draaide zich van schrik om en keken in de richting van de oprit. Een paar meter bij hen vandaan stond een oude man die hen onder schot hield met een groot jachtgeweer.
'Wie zijn jullie en wat komen jullie hier doen?' vroeg de oude man zenuwachtig.
Mike liep voorzichtig wat naar voren en zei: 'Wij doen u geen kwaad meneer. Wij zijn hier verdwaald. We hebben werkelijk geen idee hoe we hier weer uit kunnen komen en de tank van onze auto is ook bijna leeg. Wij hopen eigenlijk dat u ons zou kunnen helpen.'
De oude man beet op zijn lip en keek de drie jongemannen bedenkelijk aan. Hij glimlachte even maar zijn blik werd meteen weer ernstig. 'Er zit nog wel benzine in de tank maar daar blijven jullie je poten van af!'
'Wij willen er wel voor betalen hoor...'
'Haha, betalen? Wat moet ik hier met geld?'
'Maar kunt u ons dan niet helpen om hier weer weg te komen? Ik neem aan dat u hier de weg wel kent.'
De oude man zuchtte. 'Voor mij is het bos net zo'n doolhof als dat het voor jullie is. Maar ik hoef hier niet meer weg, ik heb het hier prima naar mijn zin. Ik zit hier al sinds de tijd dat er nog veel werkverkeer was. Dit tankstation, waar ik destijds werkzaam was, was toen nog volop in bedrijf. Daarna, toen het over was met de drukte, werd dit tankstation overbodig, maar ik ben er als enige nog gebleven en woon er sindsdien.
'En wanneer was het hier dan zo volop in bedrijf, als ik vragen mag?' vroeg Mike nieuwsgierig.
'Ongeveer tussen 1950 en 1960.'
'Waar werd dan aan gewerkt?'
De oude man zuchtte weer en keek vermoeid naar de grond. 'Dat gaat jouw verstand te boven, jongen...'
'U zei net dat u hier helemaal alleen bent, maar wij werden deze avond door twee vreemde mannen, met zonnebrillen op, aangevallen. Heeft u enig idee wie dat zijn?'
De oude man keek weer op en zijn ogen werden groot. 'Zo zo, dus jullie hebben al kennis met ze gemaakt?' lachte hij en hij genoot zichtbaar van het nieuws.
Marc begon het nu te irriteren en hij deed dreigend een paar stappen in de richting van de oude man. 'Zo te zien vind je het wel leuk. Dus jij kent die gasten?'
'En óf ik ze ken!' lachte hij.
'Nou, maak jij je borst dan maar nat ouwe!' ging Marc verder, 'Want één van die twee vriendjes van je is nu waarschijnlijk dood, die hebben wij namelijk te pletter gereden. Nu is er nog maar één over die je kan bijstaan.'
De oude man leek het niet te deren, hij lachte vrolijk door. Hij genoot van de naïviteit en onwetendheid van de drie jongemannen. 'Eén?' lachte hij. 'Denk je dat het er nog maar één is?'
'Niet dan?' vroeg Mike.
De oude man zweeg even en keek toen weer ernstig. 'Sorry jongens, maar ik kan jullie niet laten gaan.'
Marc wilde op de oude man af lopen, maar Mike hield hem tegen en vroeg: 'Maar wat wilt u dan van ons? Wij hebben u toch niets misdaan?'
De oude man wenkte met de loop van zijn geweer richting de deur. 'Naar binnen jullie, nu!'
'Maar waarom?' wilde Mike weten. 'Wij hebben u toch helemaal niets...'
'Ach, die ouwe lul is gewoon smerige dingen met ons van plan!' zei Marc die er nu dreigend tussen kwam. 'Ik ga die ouwe vent écht niet gehoorzamen!..'
Plotseling klonk er een schot en het zand voor Marc's voeten spatte in zijn ogen. 'Godverdomme!' schreeuwde hij, terwijl hij zijn handen voor zijn ogen sloeg. 'Jij ouwe klootzak! Ik zal je...'
'Naar binnen! Nu!' schreeuwde de oude man.
Ze beseften nu dat het menens was en dat ze hem maar beter konden gehoorzamen. Jim trok zenuwachtig de deur open en stapte als eerste naar binnen, gevolgd door Mike en daarna Marc. De oude man kwam als laatste binnen en sloot de deur achter zich.
Het vertrek zag er oud en vies uit. Vrijwel alles was van hout. In de hoeken aan het plafond was het bezaaid met spinnenrag en op sommige plekken krulden de oude verf zich van de muren. Aan het plafond hing een oude olielamp die het vertrek vulde met een vaag, geelachtig licht.
De oude man liep om hen heen terwijl hij het drietal goed onder schot hield. Aan de grijns op zijn gezicht te zien genoot hij van dit tafereel. Hij genoot ervan om te zien hoe verward ze waren, de angst en paniek die ze uitstraalden. Bijna vrolijk huppelde hij achter een tafel langs richting een ouderwetse telefoon die aan de muur hing.
'Wat bent u met ons van plan?' vroeg Mike.
'Ik kan jullie natuurlijk niet hier laten,' zei de oude man, 'dus moet ik jullie laten ophalen.'
'Ophalen? Door wie?'
De oude man pakte de hoorn van de haak en probeerde met diezelfde hand een nummer te draaien. Met zijn andere hand hield hij hen nog steeds onder schot, maar een ogenblik verloor hij zijn concentratie en liet daarbij de loop van zijn geweer even zakken. Marc zag het en aarzelde geen moment. Hij dook er direct op af, greep met zijn linkerhand naar de loop van het geweer en duwde het zo ver mogelijk opzij. Met zijn rechter hand maakte hij een vuist en sloeg hem zo hard hij kon in zijn gezicht. De oude man viel hard achterover. Marc draaide het geweer om en hield hem onder schot.
'Godzijdank!' riep Mike uit van opluchting. 'Dat heb je goed gedaan, Marc!'
Jim pakte de hoorn op en hing het weer terug aan de haak. 'Maar wie wilde hij dan bellen?'
'Vast wel dezelfde types waar wij het vanavond ook al mee aan de stok kregen,' zei Marc, terwijl hij de oude man nog steeds onder schot hield. 'En geloof me, dat zijn geen mensen! Ik heb vlak voor ze gestaan en ze hadden iets heel vreemds, iets onmenselijks.'
Mike voelde de hals van de oude man. 'Nou, je hebt hem gelukkig niet doodgeslagen. Ik wil nog wel het één en ander van hem weten als hij straks weer bij komt.'
'Van mij had hij mogen sterven,' snauwde Marc.
Mike keek Marc ernstig aan. 'Wij zijn geen moordenaars, Marc...'
'Nee, maar die ouwe hier wel!'
'En je hoeft hem niet langer meer onder schot te houden hoor, hij kan je nu toch niets meer doen. Doe dat ding maar weg, daar krijgen we alleen maar ongelukken van.'
Marc liet het geweer zakken maar legde het niet weg. 'Maar wat doen we dan nu met hem?'
Jim kwam tevoorschijn met een rol touw dat hij in de hoek van het vertrek had zien liggen. 'We kunnen hem tijdelijk aan zijn stoel vastbinden,' zei hij en hij wierp het touw op tafel. 'Als hij straks weer bij komt, ondervragen we hem wel.'
Marc trok de tafel naar het midden van het vertrek om ruimte te maken. Mike en Jim tilden de oude man op zijn stoel en bonden hem vast. Er stonden wat stoelen in een hoek van het vertrek op elkaar gestapeld en Marc trok er een paar van af. Op één van de stoelen nam hij plaats en hield zijn blik op de oude man gericht.
Even later ijsbeerde Mike door het vertrek en verwonderde zich over alle merkwaardige gebeurtenissen die zij deze avond ondergaan hadden en over de dingen die de oude man had verteld. Werkzaamheden die hier tussen 1950 en 1960 plaatsvonden, zoals de oude man zei. Er werd ergens aan gewerkt, maar aan wat?
Jim had inmiddels plaatsgenomen op een stoel en sloot zijn ogen om wat rust te nemen. In gedachten speelde hij alle gebeurtenissen van deze avond nog eens af en probeerde het voor zichzelf begrijpelijk te maken. Begrijpen deed hij allerminst en alleen zijn gevoel vertelde hem hoe het zat. Zijn intuïtie was het enige waarop hij nog kon vertrouwen, dát besefte hij nu heel goed. De oude man voor hem was van oorsprong misschien geen slecht mens, maar het leven in deze omgeving heeft hem waarschijnlijk gemaakt tot de man die hij nu was. Dat moet haast wel, want zo voelde hij het...
Mike liep voorbij het raam toen hij buiten stemmen hoorde. Vlug dook hij bij het raampje weg en gebaarde naar de anderen dat er iets buiten was.
'Wat is er?' wilde Marc weten.
Mike bracht zijn wijsvinger naar zijn mond. 'Ssst! Ik hoor buiten mensen praten en ze komen deze kant op,' fluisterde hij.
Marc sprong op van zijn stoel en ging naast de deur staan. Mike en Jim deden hetzelfde en gingen achter hem staan.
Voetstappen kwamen dichterbij en Marc zag de deurkruk omlaag gaan. De deur zwaaide open en er stapte iemand naar binnen.
'Hallo, bent u er nog?' vroeg een mannenstem.
Op dat moment gaf Marc een trap tegen de deur en de man erachter werd hard geraakt en smakte tegen de houten vloer. Marc sprong tevoorschijn en hield hem onder schot. Zo te zien was het een man van middelbare leeftijd. Hij probeerde weer op te staan maar Marc drukte hem met zijn voet weer omlaag. Het lukte de man toch om zich om te draaien en keek de drie onbekende mannen geschrokken aan.
'Wie zijn jullie in godsnaam?'
'Dat kunnen we net zo goed aan jou vragen,' antwoordde Mike.
Op dat moment zwaaide de deur weer open en stapte er snel een blonde vrouw naar binnen die meteen bij de man neerknielde.
Geschrokken deed Marc een stap achteruit. Achter de blonde vrouw stapten ook nog twee kinderen en een hond naar binnen. Marc liet meteen zijn geweer zakken omdat hij besefte dat dit geen mensen waren met kwade bedoelingen.
De blonde vrouw hielp de man overeind en beiden keken ze geschokt naar de oude man die vastgebonden in zijn stoel zat. De twee kinderen waren ook geschokt en de jongste van de twee begon te huilen.
'Het spijt ons verschrikkelijk,' zei Marc, 'maar wij dachten dat jullie vijandig waren.'
'Waarom zouden wij dat zijn?' vroeg de man en hij wees naar de oude man op de stoel. 'En wat heeft dat te betekenen? Waarom hebben jullie hem vastgebonden?'
'Dat is een lang verhaal,' zei Mike. 'Maar als ik het goed begrepen heb, kent u die man?'
'Nou ja, ik was hier al eerder op de avond geweest om hem de weg te vragen. Maar nogmaals, waarom zit hij vastgebonden?'
'Ik kan goed begrijpen,' zei Mike, 'dat u nu misschien denkt dat wij die oude man beroofd hebben, maar ik kan u verzekeren dat dat absoluut niet het geval is. Die man deugt niet, hij is gevaarlijk.'
'Oké, maar dan hoop ik wel dat jullie me haarfijn kunnen uitleggen wat hier nou precies aan de hand is, want wij hebben al een hele rare avond achter de rug.'
'Nou,' zei Mike, 'jullie zijn dan niet de enige hoor. U moest eens weten wat wij allemaal achter de rug hebben. Maar dat zullen we u zo vertellen.'
'Oké dat is goed, maar wie zijn jullie eigenlijk?'
Mike stak als eerste zijn hand uit. 'Ik ben Mike...'
'Bram, aangenaam. En dit is mijn vrouw Emma... en dat zijn mijn twee kinderen Thomas en Lars... en de hond heet Ralf.'
Nadat Marc en Jim zich ook hadden voorgesteld, stelde Mike voor om met z'n allen rond de tafel te gaan zitten om het een en ander te bespreken en informatie uit te wisselen. Mike was blij met deze nieuwkomers, het gaf hem weer hoop. Ze schoven de stoelen rond de tafel en gingen zitten.
Bram stelde voor om als eerste zijn verhaal te doen. Hij keek nog even achterom, naar de oude man, die hem eerder op de avond nog zo vriendelijk te woord stond. Hij draaide zijn hoofd weer terug en zuchtte. 'Goed, waar zal ik beginnen...'
Wordt vervolgd.
Aantal keer bekeken: 7373
Waardering: 8.49 op 10
Geef een cijfer:
Totaal categorieën: 10
Totaal 74 bezoekers online
Verhalen
Wilt u een verhaaltje lezen uit één van de onderstaande categorieën? Klik dan gewoon op een categorie en u komt op de pagina met de verhalen van deze bepaalde categorie.- blunders
- dieren verhalen
- erotische verhalen
- griezel verhalen
- humor verhalen
- kinderverhalen
- liefdes verhalen
- sex verhalen
- spannende verhalen
- sprookjes
Verhalen posten
Hebt u zelf een verhaaltje geschreven? Of een onvergetelijke blunder tegengekomen, of iets anders. En je wilt er anderen mee amuseren, lezen? Met verhalenlezen.nl kan dat geen probleem zijn. Klik hier om een verhaal te posten!Statistieken
Totaal verhalen: 5184Totaal categorieën: 10
Totaal 74 bezoekers online