Het ei van Uiloendoe.
U leest om dit moment het verhaal Het ei van Uiloendoe gepost door Schleurholts. Dit verhaal is gepost in de categorie dieren verhalen. Wilt u een zelf geschreven, of een mooi verhaaltje posten? Klik daarvoor hier.Wilt u terug naar dieren verhalen?
Categorie: dieren verhalen
Gepost door: Schleurholts
Gepost op: 2009-4-9
Verhaal:
Het ei van Uiloendoe
…………...dan draai ik mijn hoofd de andere kant op. Liggend suf ik nog wat na. Ik voel de hand van Beninde bij de rand van mijn zwembroek. Ze trekt aan het elastiek.
‘Niet op het strand lieverd,’ zeg ik fluisterend.
Ineens laat Beninde het elastiek los.’
‘Au,’ zeg ik van de schrik, hoewel het mijn twee eieren raakte doet het geen pijn.
‘Niet in slaap vallen Martin, we hebben hier geen wekker, ’ zegt ze.
Ze draait haar hoofd weer van mij af. Ik ruik de geur van haar lange blonde haren, gemengd met zonnebloemshampoo, ze is nog niet in het water geweest. Met mijn vinger streel ik over haar rug, het voelt een klein beetje vochtig aan door de zonnebrandcrème. Haar bovenlijf gaat langzaam door de ademhaling op en neer. Als ik mij iets over haar heen buig zie ik een stukje van haar bruine wimpers en haar stompe neus. Achter haar oor zit een kleine moedervlek.
Ik rek mij uit, strek mijn voeten en zet mijn tenen daarna in de grond. De zon straalt op mijn lichaam, het voelt alsof mijn eigen huid een warme deken is geworden. De warmte trekt verder naar binnen in mijn buik, het inwendig netwerk van bloedvaten voelt als een heet waterbed.
‘Oef.’
Duizelig sta ik op, zweet drupt langs mijn rug. Ik kijk nog eens naar Beninde, zij slaapt. Ik zet mijn voeten dieper in het zand. Dan loop ik door het strandzand naar het zeewater. Als ik in de zee spring meen ik het water even te hebben horen sissen. Ik kijk om mij heen, en inderdaad een aantal mensen kijken verbaasd mijn kant op.
Na 5 minuten te hebben gezwommen ga ik weer naar de handdoeken. Bedenkend hoe ik zal gaan liggen valt mijn oog op een afgebroken nagel van mijn tweede rechter teen. Eenmaal op mijn knieën ga ik krampachtig liggen.
‘Mijn rug is nog steeds niet over. Het lijkt mij het beste dat ik binnenkort naar de bottenkraker ga.’ zeg ik tegen Beninde.
Beninde schuift haar grote ovaalvormige zonnebril iets omlaag. Haar ogen staan wijd open, omringt door oogwit kijkt ze mij met bruine ogen aan.
‘Je wou naar de buurman? ’
‘Hij schijnt erg goed te zijn.’
‘Weet je nog dat we vorige maand in de tuin zaten en dat geknak en gekraak hoorden?’
‘Als het helpt...’
‘We konden de telefoon er bijna niet door horen.’
Ik denk nog even terug en terwijl ik in gedachten afdwaal loopt voor ons een man met een hond voorbij. De man gooit een stok weg en de hond rent er naartoe. Een briesje zeewind waait over ons heen, je ruikt het zeewier en het proeft naar zout.
‘Zullen we een duik nemen en dan naar huis gaan? We liggen hier alweer anderhalf uur, hopelijk zijn we nog niet zo erg verbrand.’
Hoewel ik er net uit kom heb ik wel zin in een tweede duik en we gaan naar het water. Beninde buigt door haar knieën en zakt tot haar nek in het water.
‘Sssh,’ klinkt het.
‘Zie je wel. Het water sist als je erin gaat.’
‘Dat is toch wel gek.’
‘Dat komt van de zonnebrandolie’ zegt een vrouw die 2 meter naast ons in het water dobt met krasse stem. Er steekt een zwemvlies van haar boven het water uit. Ik schat haar tussen de 55-60 jaar.
‘De olie absorbeert warmte zodat er minder op je huid komt. De olie wordt aan de buitenkant heet. Als je in het water gaat verdampt het, en dat hoor je sissen.’ Met piepogen kijkt ze ons aan.
‘Ssshh,’ horen we weer. Maar nu tussen de zwemster en ons in. We zien een kleine vin van een vis even boven water komen. Door een golf deinzen we op en neer en de vissevin wordt omringt door het water, het verdwijnt uit ons zicht.
‘Oo, een shh vis, dat kan ook nog,’ zegt de zwemvlieszwemster.
‘Ja,’antwoordt ik en trek Beninde mee, verder het water in. De afstand met de zwemvlieszwemmer wordt groter.
Na twintig minuten dobberen begint het eb te worden. We zwemmen richting strand, alleen we worden steeds verder de zee in getrokken. We moeten uit alle macht krollen om vooruit te komen. Gelukkig zijn we niet al te ver en kunnen we al gauw met onze voeten de bodem bereiken. We lopen uit het water en gaan naar de handdoeken. We kloppen de handdoeken uit en stappen door het hete zand naar het grindpad. Daar doen we onze slippers aan en gaan naar de auto, stappen in, en rijden naar huis.
Bij huis aangekomen gaat Beninde naar binnen en ik ga naar Frank, de buurman, de bottenkraker. Aan het eind van onze tuin wordt ik mij bewust dat de tuinaarde niet meer donkerbruin is, maar licht beige, net zoals vorige week.
Als ik bij Frank binnenstap zitten er 5 mensen in de wachtkamer. Ik hoor iemand in een kamertje zingen. Dan hoor de stem van Frank.
‘Martin?’ roept hij.
‘Ja, ’ antwoordt ik.’
Als ik de kamer binnenkom zit Frank achter zijn bureau.
‘Zeg het maar.’
‘K’heb so’n pien in mien rug.’
‘Wat verwacht je van mij?
‘Hoe moet ik dat weten? Ik ben toch geen bottenkraker.’
‘Dat heb je goed geantwoord. Waarom ben je nu gekomen en niet eerder?’
‘Er komen volgende week kluitplanten die in de grond moeten worden gezet, en ik moet daarbij bukken.’
‘Waar zit de pijn precies?’
‘Hier,’ en ik wijst een plek onder aan mijn rug aan.
‘Hoe is het ontstaan?’
‘Bij het tillen van stenen.’
‘Even wat dingen in het kort. Een half jaar geleden ben je bij het stenen tillen door je rug gegaan en sindsdien heb je periodes van klachten. Je komt nu omdat je niet weet hoe het moet als je kluitplanten gaat poten. En nou wil je mijn advies. Ik adviseer geen kluitplanten te poten, en doe je het toch, doe het dan rustig aan.’
‘Bedankt voor je wijze raad,’ antwoord ik. Daar heb ik wat aan, denk ik bij mijzelf.
Ik sta op en ben al onderweg naar de deur als Frank nog iets te zeggen heeft.
‘Trouwens, je rugklachten waren ontstaan bij het tillen van stenen een half jaar geleden? Wat voor stenen waren dat?’
‘Grote zwarte.’
‘Was dat toevallig hier?’
Ik geef geen antwoord.
‘Je was een half jaar geleden bezig mijn stenen mee te nemen en daar heb je nu rugklachten van… Weet je wat het is. Ik had mijn vorig huis verkocht en de nieuwe eigenaar wou de stenen niet hebben. Toen hebben ze de stenen van de oprit afgehaald en hier in mijn tuin gelegd. Ik wist niet wat ik met die stenen moest. Totdat op een dag de berg steeds kleiner werd. Ik dacht, dat gaat goed, weg is weg. Maar op een gegeven moment werd de stapel niet meer kleiner. Blijkbaar ben je toen door je rug gegaan en kon je geen stenen van de stapel meer sjouwen.’
Gezamenlijk lopen we naar buiten.
‘Heb je die tip over het tuinsproeien om het verkleurende zand tegen te gaan nog opgevolgd?’
‘Ja, één keer, morgen zal ik het nog eens doen, kijk om 14.00 maar uit het raam. Onbegrijpelijk dat tuingrond ineens wit van kleur wordt. Als de planten er maar tegen kunnen.’
Als ik de volgende middag de druiven aan het bemesten ben spreek ik Beninde aan de telefoon.
‘Je gaat toch niet de grond met zo’n pil van Frank besproeien?’
‘Wie niet waagt wie niet wint.’
‘Precies. Niet sproeien dus.’
‘Vooruit dan.’
En deze dag krijgt de tuingrond geen in water opgeloste paracetamollen.
Als ik de radio aan heb wordt er verteld over wisselend zand.
‘Hé, wisselend zand?’ denk ik.
De radio gaat verder: ‘Bij de rivier wordt de gebeurtenis waargenomen dat het zand van kleur wisselt.’
‘Verhip’,dat is hetzelfde als met onze tuingrond gebeurt.
Radio: ‘Al drie weken komen hierover berichten binnen. Ecologen kunnen het verschijnsel niet verklaren. Bussen zijn ingezet voor mensen die het natuurverschijnsel willen bekijken’
Ik bespreek het met Beninde door de telefoon. We spreken voor vanavond af bij de bushalte van de rivierenbus.
Die avond ben ik om 20.00 bij de bushalte. De bus staat voor het bushokje en Beninde zit er al in. Ik laat mijn buskaart afstempelen en ga achter in de bus naast Beninde zitten. Ik kijk even opzij, naar haar, mijn vrouw. Hoewel velen vaak ontevreden zijn, vaak wel iets te klagen hebben, denk ik even na en besef hoe goed we het nu hebben. Nu want de vierde dimensie hebben we niet in ons besef, omdat we mens mijn, omdat we niet meer kunnen.
We kijken door de ramen van de bus naar buiten. We zien schepen over de ongeveer 800 meter brede rivier varen. Bij de achtste bushalte stappen we uit. De lucht is klam en er is niemand in de buurt, we zijn alleen. We lopen over een fietspad langs de rivier. Links zien we het stromende water met eilandjes erin, rechts is een dijk tegen overstromingen. Een stukje verderop bestaat de oever uit een stukje strand, wit strand. Zo’n 30 meter van de kant af steekt een paal uit het water. Er zit iets op, of iemand, het is meer dan een meter hoog. Eerst zeg ik niets, dan vraag ik aan Beninde:
‘ Kijk, wat zou dat zijn?’
‘Een kind?’
‘ Nee joh, geen kind. Over twee jaar, goed?’
‘Misschien wel een kist, of een vogelnest.’
‘Hé, het beweegt, misschien is het toch een kind.’
‘Met puntoren?’
Langzaam komen we dichterbij. Totdat we in twee grote ogen kijken, twee grote geelrode ogen.
‘ Brrrrrrr.’
Even kijken we allebei de andere kant op. Dan kijken we weer in de grote ogen.
‘Het is een uil.’
‘Die één meter groot is. Een Europese Oehoe?’
De uil blijft naar ons kijken.
‘Boe, ’ roep ik. De uil beweegt niet.
Terwijl we doorlopen draait het hoofd van de uil met ons mee, zodat hij Beninde en mij kan blijven zien. We lopen door totdat de uil weer uit het zicht verdwijnt.
‘Jammer dat we geen fototoestel bij ons hebben.’
Na een verkorte route over een stuk weiland komen we bij een rondvaartboot die over vijf minuten vertrekt. Hij vaart in tegengestelde richting als waarin wij hebben gelopen. We stappen in de boot en zien dat er nog negen andere mensen in zitten. Het wordt al donker, een oranje gloed glanst over het water. De schipper doet de motor aan, en aan de achterzijde horen we dat het water begint te kolken. De boot glijdt van de kade weg. Eenmaal op vaart gaat de motor zachter en geruisloos glijden we door het water, we hebben stroom mee. Na 15 minuten komen we in de buurt van de plaats waar we de uil zagen. Er drijft iets in het water, en temeer het bij de boot komt zien we wat het is. Het is een overleden meerkoet. Ik tast met mijn ogen de omgeving af. De paal waar de uil op zat komt in zicht. We kunnen nog niet zien of de uil erop zit omdat achter de paal een struik staat en de afstand te groot is om onderscheid te kunnen maken tussen de struik en een uil, als die erop zou zitten. Het water gonst langs de zijkant van de boot. Even later kunnen we de paal goed zien. Er is geen uil te bekennen. De uil is weg.
‘Kijk daar nu’ zegt Beninde en wijst naar de kant.
‘Ik zie hem niet’
‘Nee, niet de uil. Zie je niets?’
‘Nee, niets. De oever is helemaal leeg.’
‘Het zand, het is bruin aan het worden’
‘Verrek, je hebt gelijk, hoe is het mogelijk?’
De andere mensen in de boot zijn van hun stoel opgestaan en kijken verbaasd naar de oever. Ze pakken allemaal een fototoestel en beginnen te flitsen. Eentje heeft een filmcamera bij zich. Als we er voorbij gevaren zijn, gaat iedereen weer zitten. De stoelen waar we op zitten zijn van donkerbruin hout. Eigenlijk zijn het tweepersoons lattenbankjes.
‘Zou de zandverkleuring iets met de uil te maken hebben?’
‘Neeeh. Het zal wel iets met stoffen in de grond te maken hebben. Iets met grondwater niveau of iets dergelijks.’
‘Ik weet het zo net nog niet.’
De boot vaart verder. ‘Shhhh,’ horen we. Ik kijk Beninde aan. Weer horen we shhh aan de zijkant van de boot. En Shhhh klinkt het vanuit het riet. De mensen in de boot kijken elkaar aan.
‘Het komt uit het water,’ verteld iemand.
‘Dat zijn shh vissen,’ zegt de schipper.
Ik zie een vin van een kleine vis even boven water.
‘Waar komen die vandaan?’
‘Door verandering van het klimaat in de wereld en door verbetering van het rivierwater, komen het laatste jaar van ver allerlei vissen die voorheen alleen in uitheemse landen konden leven. Op allerlei gebieden wordt de wereld steeds meer één geheel.’
Shh, shhh klinkt het weer. Links en rechts van de boot. Rietstengels beginnen te bewegen. Shhh, shhh, shhh, shhh. Shhhhhh, shhh, shhh Shhh, shhh, shhh, shhh. Shhh, shhh, shhh Shhh, shhh, shhh, shhh. Shjhjhhhh, shhh, shhh Shhh, shhh, shhh, shhh. Shhh, shhh, shhh Shhh, shhh, shhh, shhh. Shhh, shhh, shhh.
Een school Shh vissen passeert de boot. Het geluid wordt zachter nadat de vissen zijn gepasseerd.
Het dak van de boot, een stevig stuk zeil, wappert in de opgekomen wind. Ik krijg een onhebbelijk gevoel alsof ik bekeken wordt. Voorzichtig kijk ik om mij heen, ik zie niets. Ik besluit achterom te kijken, en ik kijk in twee grote geelrode ogen die we op de heenweg zagen, de ogen van de uil. Hij zit achter op de boot, in de buurt van de motor. Het dier doet een paar stappen opzij en laakt een kreet. Dan springt hij op en vliegt weg.
‘En de uil? Weet u iets van de uil?’
‘Nee, dit is de eerste keer dat ik hem zie. Zo’n grote heb ik nog niet eerder gezien.’
‘Deze was groter dan de Europese Oehoe. Uilen komen steeds minder voor. Ze eten vooral muizen, maar ook slangen. De steenuil eet ook insecten. Door het kappen van oude bomen, waarvan het hout rot en bros is, en waarin grote nesten gemaakt kunnen worden, en door het verdwijnen van knotwilgen, waar steenuilen zich thuis voelen, is de uilenpopulatie afgenomen. Via internet kun je wel uilenkasten bestellen, maar te weinig mensen doen dit. Bijzondere dieren zijn het, uilen.’
De schipper kijkt op zijn horloge.
‘We moeten opschieten.’
Hij zet de motor een paar standen hoger en we gaan met veertig kilometer per uur door het water. Een eind verderop stopt de boot en we stappen uit.
Als we thuis uit de bus stappen moeten we het laatste stuk lopen. We komen Frank tegen.
‘Ziet wat ik hier voor jou heb.’
‘Een paars ei?’
‘Ja, een ei dat rugpijn verhelpt, het is het ei van Uiloendoe. Eens per jaar zoekt Uiloendoe iemand met rugpijn op en legt voor diegene een ei in de tuin. Het ei lag in jullie tuin, dus het ei is voor jou.’
Ik bekijk het ei. Het is een soort gebogen ei , een typisch uilen ei. Ik pak het met twee handen op.
‘Hoe smaakt zo’n ei?’ vraag ik.
Frank kijkt mij nietszeggend aan en doet zijn handen iets omhoog, gebarend dat hij het niet weet.
‘Is het rauw? Heb ik een lepel nodig? Of een rietje?’
In de woonkamer horen we onze parkiet geluid maken. We kijken nog eens naar het ei. Plop, hij breekt open. Het is een hele dikke schaal met een klein wit eitje erin. Met een lepel haal ik er een stukje uit, het is hard gekookt. Ik neem een hap en terwijl ik kauw wordt mijn rug wat losser. Na het ei helemaal opgegeten te hebben kan ik tot mijn verbazing snel weer zonder pijn bukken.
Die avond besluit ik de laatste stenen uit de tuin van de buurman te halen. Eenmaal buiten zie ik dat zijn raam open staat en ik kan zien en horen wat hij doet. Hij loopt naar zijn koelkast en haalt er een groot struisvogel ei uit.
‘Blijkbaar is één ei genoeg’, hoor ik Frank tegen zichzelf zeggen.
‘Dan hoef ik deze niet ook nog paars te verven en aan de buurman te geven. Dat verhaal over de uil Uiloendoe, daar is ie gelukkig ingetrapt.’
‘Het zal wel niet over mij gaan.’
Krom lopend sjouw ik één van de stenen uit de tuin van Frank. Eén steen leg ik neer en ik strek mijn rug nog eens. Behalve het maanlicht is het geheel donker.
Op het grasveldje zie ik een schaduw naderen, een hele grote schaduw.
Dan zie ik in de verte hoog in een boom een uil zitten van meer dan een meter groot.
‘Dat is dezelfde uil weer.’
Zep als het niet waar is blokkeert mijn rug. Er is geen beweging meer in te krijgen. Verrekte ei van Frank. De uil heeft iets in zijn poten, het is rond en hij speelt ermee. Hij draait het in het rond, vliegt omhoog en gaat zitten op een boomtak vijf meter bij mij vandaan. Frank doet boven in zijn huis het ganglicht aan. Het licht schijnt door zijn raam naar buiten, waardoor ik het dier goed kan zien, en zie wat hij in zijn poten heeft. Niet te geloven, het is een bord, en als ik mij niet vergis heeft hij bestek in zijn mond. De uil draait weer met het bord en het valt mij op dat hij in zijn andere poot een kaart heeft. Een menukaart, “Restaurant Uiloendoe Schans” staat erop. Ze hebben niet veel keus te bieden zo te zien, want er staat maar één menu op, en verder niets. Ik concentreer mij beter op de letters. Er gaat een eigenaardig gevoel door mij heen als ik zie wat er staat. Op het menu staat: Martin.
Er rest mij nog één ding, en dat is help roepen. Ik doe mijn mond open, alleen ik krijg er geen geluid uit. De ogen van de uil draaien, hij vliegt omhoog en verdwijnt achter het huis van Frank.
‘Oefff, dat ging maar net goed.’ Ik probeer een pas te zetten, en ik kom 20 cm vooruit. In mijn ooghoek zie ik dat de uil aan de andere kant van het huis weer komt aangevlogen. Nu heeft hij, behalve een bord en bestek in zijn klauwen, een servet om zijn hals. Als een donkere schaduw vliegt hij naar mij toe. Boven mij maakt hij kleine rondjes. Het valt mij op dat hij grote klauwen heeft met scherpe nagels, een roofdier. Geluidloos blijft hij rondjes draaien. En dat terwijl in onze boeken staat dat ze vooral muizen eten. Dan schiet hij als een speer naar beneden op mij af. Voordat ik het weet sta ik oog om oog met de uil. Met zijn snavel grijpt hij mij bij mijn nek. Ik wankel en val bijna achterover. De uil doet zijn snavel open, ik zie zijn keel, het bestek valt op de grond. Hij maakt een krijsend geluid en ik voel zijn adem in mijn gezicht. Met zijn snavel pakt hij het servet dat om zijn hals zit en maakt het met zijn poten aan mijn T-shirt vast. Het bord is op de grond gevallen. Bijna val ik flauw. De uil draait zich om en zit doodstil met zijn gezicht van mij af voor mij op de grond.
‘Poink.’hoor ik.
De uil doet een paar passen vooruit, vliegt omhoog, en verdwijnt weer achter het huis van Frank.
Op dat moment komen Beninde en Frank aangelopen, die blijkbaar iets gehoord of gezien hadden.
‘Is alles goed? Is ie weg?’
Frank kijkt naar de grond.
‘Wel heb ik ooit. Bestek, een ei op een bord waarop de naam Martin staat, een servet om je nek, en je staat muurvast van de rugpijn.’
Ik voel met mijn vingers aan het ei, het is warm, ‘Vers van de pers’ denk ik bij mijzelf. Met de lepel klop ik erop, er komt een barst in. Met mijn handen pel ik de schaal eraf, het ei blijkt hard gekookt, om maar zo te zeggen. Voorzichtig neem ik een hap, het smaakt gewoon naar ei. Mijn rug begint losser te raken en ik eet het hele ei op. Geleidelijk kan ik weer soepel bewegen en de rugpijn is weg.
‘Je hebt de smaak te pakken zo te zien. Wees voorzichtig, te veel is nooit goed.’
Ik was blij dat ik van mijn rugpijn af was. Toch had ik genoeg van het alles, want ik was wel geschrokken. We verkochten het huis en gingen naar het buitenland, naar Franeker.
Aantal keer bekeken: 4979
Waardering: 8.03 op 10
Geef een cijfer:
Totaal categorieën: 10
Totaal 175 bezoekers online
Verhalen
Wilt u een verhaaltje lezen uit één van de onderstaande categorieën? Klik dan gewoon op een categorie en u komt op de pagina met de verhalen van deze bepaalde categorie.- blunders
- dieren verhalen
- erotische verhalen
- griezel verhalen
- humor verhalen
- kinderverhalen
- liefdes verhalen
- sex verhalen
- spannende verhalen
- sprookjes
Verhalen posten
Hebt u zelf een verhaaltje geschreven? Of een onvergetelijke blunder tegengekomen, of iets anders. En je wilt er anderen mee amuseren, lezen? Met verhalenlezen.nl kan dat geen probleem zijn. Klik hier om een verhaal te posten!Statistieken
Totaal verhalen: 5184Totaal categorieën: 10
Totaal 175 bezoekers online