de kleine oorlogsheld.
U leest om dit moment het verhaal de kleine oorlogsheld gepost door sp. ram. Dit verhaal is gepost in de categorie kinderverhalen. Wilt u een zelf geschreven, of een mooi verhaaltje posten? Klik daarvoor hier.Wilt u terug naar kinderverhalen?
Categorie: kinderverhalen
Gepost door: sp. ram
Gepost op: 2010-3-18
Verhaal:
de kleine oorlogsheld
De kleine oorlogsheld
Vrolijk liep Jeroen met een stok langs de spoorweg, terwijl hij ermee door het gras zwaaide alsof hij iets aan het zoeken was. Maar Jeroen had niets verloren en hij was ook niet bang dat hij op een slang zou trappen dat hij met de stok in het gras zwaaide. Hier kwamen er geen slangen voor die een gevaar zouden betekenen voor hem. Ook zou er geen uit een dierentuin zijn ontsnapt die hier rond kon sluipen of op hem op de loer zou liggen. Nee, de dierentuinen waren of verlaten of het was verwoest door al de bommen en granaten die overal neervielen. Jeroen liep elke dag op dezelfde tijd langs dezelfde route naar huis. Hij bracht elke dag nadat hij van school was gekomen eten voor zijn vader. Die werkte in een ijzerenfabriek waar ze onderdelen voor vrachtauto’s en andere oorlogsmateriaal maakten. Jeroen was nog niet zo oud dat hij de ernst van de oorlog kon begrijpen. Hij zag elke dag al de ellende om zich heen wat hem wel verdrietig maakte. Maar waarom het gebeurde, kon hij niet begrijpen. Niemand die erover sprak omdat iedereen er bang voor was dat ze hetzelfde lot zouden ondergaan als zij die de moed hadden het ooit te durven uiten. Jeroen was klein, maar hij was niet bang voor de Duitse soldaten. Toch vroeg hij nooit thuis aan zijn vader of moeder waarom de soldaten zo tegen de mensen tekeer gingen. Jeroen wist dat de soldaten heel wat mensen oppakten en hen doodschoten. Jeroen had nooit zelf gezien hoe de soldaten de mensen doodschoten, maar hij hoorde vaak de schoten en wist dat het de dood van iemand of meerdere betekende. Als de soldaten mensen hadden vermoord dan lieten ze het op dezelfde plek achter. De omwoners mochten de lijken dan weghalen en hen ergens begraven. Jeroen had wel lijken van vermoorde mensen, waar tussen zelfs die van kinderen lagen gezien. In het begin stond Jeroen naar die lijken te kijken en als vanzelf stroomden de tranen langs zijn wangen. Hij kon niet eens afvragen wat voor slechts die mensen hadden gedaan om zo gestraft te worden. Hij begreep de brute moorden van de Duitse soldaten niet. Hij was vroeger thuis ook stout geweest of was soms ook iets vergeten te doen wat zijn vader of moeder hem had gevraagd, maar behalve een standje had hij geen andere straf opgelegd gehad. Wat voor ergs hadden dan deze mensen gedaan zodat ze door de soldaten werden gedood? De oorlog duurde nu al bijna een jaar en Jeroen was al het geweld en de moorden gewend. De lijken die in een plas bloed lagen en die hij nu tegenkwam, deden hem niet zo veel als in het begin. Hij keek even ernaar en liep gewoon door. Het leek alsof het bij het alledaagse leven hoorde. Soms maakte Jeroen als hij naar de fabriek of terug naar huis liep spontaan geluiden van vallende bommen of geweerschoten. Misschien deed hij dat om zich wat moed in te spreken, want hij liep elke dag als het begon te schemeren. En waarlangs hij liep waren er geen huizen of zag hij niemand anders. Ook reden er bijna nooit treinen langs het spoor. Soms als hij tussen de rails liep en er kwam een trein langs dan sprong hij opzij en bleef die nakijken. Hij had zich vaker afgevraagd wat die treinen vervoerden? Maar op een dag toen hij met zijn moeder van zijn oma en opa kwam, had hij gezien hoe de soldaten mensen met harde hand in de trein duwden. Jeroen keek verbaasd naar zijn moeder op maar deze keek op zo’n manier naar hem dat hij niets verder durfde te vragen. Jeroen begreep uit de reactie van zijn moeder dat hij geen domme dingen mocht doen, wilde hij ook niet worden opgepakt. Want de soldaten maakten wat dat betreft geen grappen, dat had Jeroen al vaker meegemaakt. En hij had ook kunnen zien hoe wreed dan de soldaten konden zijn. Je hoefde van hen geen genade te verwachten. Vroeger had hier geen spoor bestaan, dat was sinds de Duitsers hier waren gekomen aangelegd. Altijd als er een trein langs ging, zag Jeroen dat er wat Duitse soldaten mee reisden. Dat was voor Jeroen ook niet vreemd, want hij wist wat er in die treinen werd vervoerd. Alleen wist hij niet waar naartoe en wat hen te wachten stond. Jeroen had nooit geweten dat die mensen ergens naartoe werden gebracht om afgeslacht te worden. Hoe de soldaten hen op het station hadden behandeld, vermoedde hij wel dat ze het erg te verduren zouden hebben. Hij vond het erg voor de kinderen die ook geen genade hoefde te kennen van de soldaten. Waarom straften de soldaten de kinderen zo? Waarom doden ze hen ook? Misschien waren de ouders alleen schuldig aan iets, maar ook de kinderen werden met de dood bestraft. De stok van Jeroen brak door de helft en hij gooide het weg. Ietsje verder zou hij weer een andere tegenkomen die hij zou oprapen. Er lagen op zijn pad heel wat van die kleine afgebroken takjes die door de treinen van de bomen waren afgerukt. Jeroen hoorde het geluid van een trein nog voordat hij de lamp ervan zag. Jeroen liep op een veilige afstand van het spoor om ook niet als de takken te worden onderschept door de trein. Jeroen keek telkens om en zag in de verte de lamp van de trein. Langzaam naderde het dichterbij en even later passeerde het Jeroen. Jeroen rilde bij de gedachte wat het vervoerde. Vooral de kinderen baarde hem zorgen, want evengoed kon hij een van hen zijn. Plotseling zag hij in zijn gedachte de dode lichamen van de kinderen die naast die van hun ouders zo op straat lagen. Het maakte hem misselijk. En plotseling zag Jeroen dat de trein iets verderop was gestopt. Jeroen sprong voorover in het gras. Hij was erg bang geworden dat de soldaten misschien voor hem waren gestopt. Wat moest hij doen, wegrennen of wegsluipen? Als hij zou wegrennen zouden de soldaten hem zeker neerschieten. Jeroen beefde van de angst en kon niet goed nadenken. Hij was als verlamd. Waarom wilden de soldaten hem? Hij had toch niets misdaan? Jeroen lag als verkleumd in het gras en gluurde naar de trein. In de schemering kon hij niet zo goed onderscheiden wat de soldaten deden. Na een tijdje toen Jeroen niemand naar zich zag toekomen, besefte hij dat de soldaten misschien toch niet voor hem waren gestopt. Maar het kon ook zijn dat de soldaten hem niet in het gras hadden zien wegspringen en wisten niet waar hij was. Maar dan moesten ze toch in die richting komen en naar hem zoeken? Maar dat deden ze niet. Jeroen kon net de bewegingen van de soldaten waarnemen. Het gras hinderde hem net als de schemering om duidelijk iets waar te kunnen nemen. Hij kon wel zien dat de soldaten rondom de trein liepen. Zochten ze iets of was er iets mis met de trein? Er was in deze buurt niets waarnaar de soldaten konden zoeken. Dat hadden zij nog nooit gedaan. Zeker was er iets mis met de trein want die leek ook al zo oud. Jeroen lag een tijdje in het gras en sloeg de handelingen van de soldaten gade. Jeroen besefte dat er voor hem geen gevaar betekende, maar nu overeind kruipen en weglopen kon gevaarlijk worden. Dan maar een eindje kruipen en als ik uit het zicht ben dan zo snel mogelijk weghollen, dacht hij in zichzelf. En Jeroen begon van de plek weg te kruipen toen hij het gehuil van een kind hoorde. Het kwam uit een van de wagons. Een soldaat riep iets in het Duist wat Jeroen niet kon begrijpen. Maar naar de toon te horen was die erg boos. Een soldaat die op het dak van de trein was, begon erop met zijn laarzen te bonken. Daarop werd het kind bang en begon harder te huilen. Toen het kind niet bedaarde, liepen twee soldaten naar de deur van de wagon en openden die. Een van hen klom het wagon binnen en sleurde het kind aan de arm naar buiten. De moeder van het kind smeekte om haar kind te besparen. Ze huilde om haar kind. Jeroen kon duidelijk haar smeekbede horen omdat de vrouw in het Nederlands sprak.
‘Ik smeek u doe mijn kind niks, heb genade, ik zal haar kalmeren, ik smeek u alstublieft, zij is nog zo klein, zij is nog maar een kind, ik smeek u!’ Maar de soldaat bleek ongevoelig te zijn voor haar smeekbede. Of hij begreep haar niet. De moeder wist wat de soldaat met haar kind ging doen. En dat was tot Jeroen nog niet doorgedrongen, alhoewel hij het lot vaker had gezien die ook kinderen hadden moeten ondergaan. Het kind hing aan de hand van de soldaat alsof het een pop was. Maar een die kon huilen. De soldaat slingerde het kind weg. Met een boog viel het kind op de grond. Er volgde een schril geluid uit het gras waar het kind was neergekomen. Het kind was in het gras verdwenen en Jeroen kon het niet meer zien. Jeroen’s blik was nog steeds op die plek gericht toen hij de geweerschoten hoorde. Als vanzelf draaide Jeroen zijn gezicht naar de soldaten. Beide soldaten hadden hun geweren in aanslag gebracht en op het kind afgevuurd. Net zo plotseling als de schoten waren gevallen was het weer stil geworden. Zelfs de moeder huilde niet. Die was in een schok geraakt en flauw gevallen. De stilte werd onderbroken door het gelach van de soldaten die de deur van de wagon weer dichtgooiden en wegliepen. Jeroen was door deze vreselijke laffe daad van de soldaten erg geschokt. Hij kon zijn ogen niet geloven en staarde maar naar de plek waar het kind was terechtgekomen. Hij was er nog niet ten volle van bewust wat er gebeurd was. Het leek alsof Jeroen daar uren had gelegen. Jeroen had vele malen met zijn gezicht op de grond gebonsd. Het gras belette dat Jeroen zijn gezicht zou verwonden. Zijn gezicht lag in het gras. Na een lange tijd hief Jeroen zijn gezicht weer op en tuurde in de verte. Jeroen durfde niet eens te huilen. Toch had hij het gedaan. Hij moest zich flink inhouden zodat de soldaten hem niet konden horen huilen. Wat had hij het hard willen uitschreeuwen. Maar nu snikte hij alleen. De tranen en het snot hadden hun weg in de modder gevonden. Even later zag Jeroen vier soldaten zich van de trein verwijderen. Er was zeker iets ernstigs met de trein aan de hand. Het zou nog lang duren voordat er hulp zou komen. Wie bekommerde daar nog om? De trein had toch niet zo’n belangrijke ‘lading’. Het kon niemand iets schelen als er iets met de ‘lading’ gebeurde. De bestemming van die ‘lading’ was toch al bekend. Alleen wist Jeroen nog niet wat die mensen te wachten stond. Hij dacht altijd dat zij ergens naar toe werden gebracht om gestraft te worden omdat ze iets slecht hadden gedaan. Maar hij begon meer en meer te denken dat er toch iets anders aan de hand moest zijn, want zoals de soldaten kleine kinderen doodden, wees erop dat de mensen toch onschuldig waren. Jeroen was helemaal overstuur geraakt door de moord op het kind. Het kon zijn eigen broertje of zusje zijn. En misschien hijzelf. Hoe meer hij eraan dacht hoe kwader hij werd. Maar hij kon de gedachte van wat er zich net had afgespeeld niet van zich afzetten. Het beeld bleef constant in zijn hoofd komen. Telkens zag hij hoe de soldaten het kind wegsmeten en daarna in koelenbloede neerknallen. En telkens ging er een schok door Jeroen alsof hij zelf door de regen van de kogels werd getroffen. Zulke laffe daad van de Duitsers had hij voor het eerst in het echt gezien. Vroeger zag hij alleen maar de lijken, maar nu was het voor zijn eigen ogen gebeurd. Het begon steeds donkerder te worden. Straks zou er niets meer te zien zijn. Ook de sterren niet, die meestal aan de hemel glitteren en waarnaar Jeroen altijd met veel bewondering keek. Hij had aan zijn moeder vaak gevraagd waarom die in de hemel hingen. Aan zijn vader durfde hij het niet te vragen. Niet dat Jeroen voor zijn vader bang was of dat die hem zou uitlachen, maar hij wilde niet met zulke domme vragen naar zijn vader toe. Dat vond hij tenminste. Maar ook zijn moeder kon hem daarop geen antwoord geven.
‘Dat heeft God zo gemaakt, Jeroen,’ was haar antwoord. Maar zoals alle kinderen het fijne ervan willen weten om het allemaal te kunnen begrijpen, ging ook Jeroen door met zijn vragen.
‘Maar hoe mam?’ stelde hij de vraag. Jeroen begreep dat God voor alles had gezorgd maar hij was nieuwsgierig naar het hoe en waarom ervan. Hij begreep ook dat als God voor alles had gezorgd, zijn moeder niet op alle vragen een antwoord kon geven. Daarom fantaseerde hij vaak verder als zijn moeder hem geen bevredigend antwoord gaf. Hij begon zelf dingen te verzinnen hoe God het gedaan zou hebben. Jeroen wreef met de handen zijn ogen. In de kleine handen van Jeroen waren er grassprietjes. Die had hij uit razernij eruit getrokken. Hij veegde zijn snot aan zijn mouw af. De soldaten waren uit het zicht verdwenen. Ze waren zeker hulp gaan halen. Niet voor de mensen die ze in de wagons hadden opgesloten, maar voor de trein zelf. Die moest de mensen ergens naartoe vervoeren. Ergens vanwaar ze nooit terug zouden keren. Niemand zou weten wat er met hen was gebeurd. Jeroen wilde naar het kind gaan kijken. Misschien leefde het nog. Misschien kon hij iets voor het kind doen. Het zou erg veel pijn lijden, dacht hij. Jeroen zette zich in beweging. Hij begon langzaam naar de trein te kruipen. Hij probeerde daarbij geen enkel geluid te maken. Hij moest op geen enkele dorre tak komen, anders zou die onder zijn gewicht gaan kraken. Behoedzaam sloop hij meter voor meter verder. Steeds naderde hij de trein dichterbij. Zijn ogen dwaalden in het rond om te kunnen zien of er geen soldaten plotseling opdoken. Dan was hij er geweest. Hij zou hetzelfde lot ondergaan als het kind daarnet. Want de soldaten kenden geen genade. Ze waren erger dan beesten. Ze knalden je zo neer. Waarom waagde Jeroen zijn eigen leven? Wat zou hij bij het kind aantreffen? Jeroen werd zowel door medelijden als door woede ernaar toe getrokken. Toch behield hij zijn kalmte. Dat moest hij ook. Want hij liep erg veel gevaar op. Donkere wolken trokken zich samen aan de hemel. Het leek alsof het zou gaan stortregenen. Jeroen had vaker in zulke buien gelopen. Hij was vaker erdoor verrast. Dan kwam hij of nat bij zijn vader in de fabriek of thuis aan. Maar hij was nog nooit verkouden geweest. Soms vond hij het heerlijk om in de regen te lopen. Hij genoot er echt van. Hij probeerde de regendruppels met zijn handen te pakken. Maar dat was de laatste tijd niet meer zo. Het leek alsof niet alleen Jeroen maar ook de andere mensen nergens meer van genoten. Dat was nadat de Duitsers er waren. Iedereen was bang voor hen. Niemand durfde zelfs binnen hardop te praten. De vrolijke sfeer was verdwenen. Niemand durfde op straat de andere te groeten. Ze knikten bijna onopvallend snel bij het voorbijgaan. Hun leven was helemaal veranderd. In plaats van glimlach lag er op het gezicht van de mensen somberheid. Jeroen keek op het dak van de trein en onder de trein. Hij probeerde door de onderstellen heen te kijken. Als de soldaten die kant op zouden komen, zou hij hun laarzen zien. De soldaten droegen hoge laarzen, die altijd glommen. Dat was het enige wat Jeroen aan de soldaten leuk vond. Hij wou dat hij ook zulke laarzen had. Zijn vader had wel laarzen, maar die waren niet zo mooi en glansden ook niet zo. Het waren zijn werklaarzen die hij in de fabriek droeg. En die waren meestal vies. Dan moest zijn moeder het schoonmaken. Jeroen had tot nu toe de mazzel. Het leek alsof de trein helemaal was verlaten door de soldaten. Ze waren nergens te zien. De soldaten waren erg moe geworden en waren bijna allemaal in slaap gevallen. Zij die nog wakker waren zaten ook weg te sluimeren. Ze hadden een lange reis achter de rug. En ze moesten met hun ‘lading’ nog erg ver. Daarom besloten ze maar een dutje te doen. Het zou hen goed doen. Ze hoefden hier toch voor niets te vrezen. Ze hoefden eigenlijk nooit voor iets te vrezen, want wie zou hen ooit iets willen aan doen? De anderen vreesden juist vreselijk veel voor hen. Wie had zulke wapens als zij om hen iets kwaads te kunnen aan doen? Iets kwaads, ja dat wilde Jeroen hen zeker aan doen. De woede van Jeroen kende geen grenzen, als hij net zulke geweren had, zou hij hen zeker vanuit een hinderlaag hebben neergeknald. Maar hij wist niet eens met een geweer om te gaan. Hoe schiet zo’n ding? Maar Jeroen zou er zeker erachter zijn gekomen. Jeroen sloop geruisloos voort net als een panter die zijn prooi naderde. Zijn ogen zochten het kind. Maar door het hoge gras kon hij het nog niet zien. Hij wist waar het kind lag. Die plek had hij goed gezien. Waar hij ook keek, telkens dwaalden zijn ogen naar die plek. Op een gegeven ogenblik raakte de hand van Jeroen iets. Hij wist meteen wat het was. Het was het lichaam van het kind. Die lag daar en was misschien dood. De tranen begonnen weer te vloeien. Jeroen kroop nog een laatste stukje en bewoog het gras weg. En daar lag het. Als een stuk vuil lag het kind in het gras. Het lag helemaal onder het bloed. Jeroen schudde zachtjes aan het lichaam. Het kind gaf geen enkel teken van leven. Jeroen kon het gezicht van het kind niet goed zien. Hij bracht zijn hand naar het gezicht en draaide het naar zich toe. Wat was het een mooi gezicht, zo prachtig. Het leek alsof het kind vredig lag te slapen. Maar Jeroen wist dat het niet zo was. Hij wist dat het kind niet meer leefde. Jeroen kon zijn woede niet meer in bedwang houden. Hij schreeuwde luidkeels. Op hetzelfde moment werd hij van het gevaar bewust en drukte zijn gezicht tegen de grond. Het geluid stierf meteen. Niemand had het gehoord. Jeroen begon over te geven. En om dat geluid ook te dempen, hield hij zijn gezicht tegen de grond. Hij stikte bijna in zijn eigen braaksel. Hij moest zijn gezicht optillen om lucht te happen. Het was besmeurd met etensresten. Jeroen greep met zijn beide handen die van het kind en streelde het. Wat waren het lieve kleine handjes. Tedere handjes die niemand ooit kwaad hadden gedaan. Jeroen streek ook het bloed op het lichaam. Het kleefde aan zijn vingers. Hij veegde het weer af in het gras. Jeroen keek naar de wagon vanwaar de soldaten het kind eruit hadden gehaald. De wagon had een schuifdeur die je van buiten af kon sluiten. Het was niet mogelijk om het van binnenuit te openen. Daarom hoefde het niet eens op slot. Jeroen zag dat er op de deur geen slot zat. De grendel was gewoon erin geschoven en naar beneden geklapt. Jeroen was zichzelf niet meer. Hij was er niet bewust van wat hij allemaal deed. Iets in hem dwong hem gewoon ertoe. En Jeroen begon in de richting van de deur te kruipen. Wat wilde hij? Wat was hij van plan? Dat wist hij zelf niet. Hij werd door iets voort gedreven. En hij wist niet wat hij aan het doen was. Bij de deur stond Jeroen op. Hij poogde bij de grendel te komen maar dat lukte hem niet. Hij was niet zo lang om het te bereiken. Jeroen zocht een richel om erop te klimmen. De richel was te smal en de eerste pogingen mislukten. Jeroen keek omhoog of hij zich aan iets kon vast grijpen en sprong op. Even hing hij en klom dan op de richel. Binnen hadden de mensen het gerucht gehoord. Maar het bleef allemaal doodstil binnen in. Jeroen probeerde geen geluid te maken. Toen hij eenmaal wat steviger stond en met zijn ene hand zich goed vasthield, begon hij aan de grendel te trekken. Hij draaide het omhoog en schoof het naar achteren. Het kostte hem veel moeite om de deur open te krijgen. Het was een grote grendel die stevig vast zat. Jeroen begon moe te worden en kon het niet meer in die stand vol houden. Hij sprong weer af en hijgde voorover gebogen terwijl hij in alle richtingen keek. Na een tijdje sprong hij weer op om het verder te proberen. De grendel was voor de helft al naar achteren geschoven en het zou hem lukken om de deur te openen. Maar waarom deed Jeroen al die moeite? Wat wilde hij ermee bereiken? Wat wilde hij binnen zien? Hij wist toch dat er mensen in gevangen zaten. Met een knal vloog de grendel naar achteren. Jeroen keek snel weer rondom zich heen. Maar de Duitsers waren er niet te zien. Jeroen probeerde met alle macht de deur open te duwen. Hij duwde met handen en voeten tegelijk. De deur kwam op een kier, maar Jeroen was erg moe geworden en sprong weer af. Hij zou het van beneden proberen. Dat kon hij wel van daar. En Jeroen trok met beide handen aan de deur. Die schoof langzaam open. De mensen die in de wagon zaten, dachten dat de soldaten met de deur bezig waren. Plotseling schrokken ze toen ze Jeroen daar bezig zagen. Een man van middelbare leeftijd zag de kleine jongen en dacht meteen dat dit niet normaal was. Hij wist dat de trein niet was gaan rijden en dat ze nog steeds op dezelfde plek waren. Ook wist hij dat ze ergens zaten waar er geen huizen waren. Dat had hij gezien toen de soldaten de deur hadden geopend om het kind te…De man moest iets gewaar zijn geworden want hij hielp Jeroen meteen om de deur te openen. De anderen stonden verbaasd om een kleine jongen te zien die voor hen de deur open deed. Binnen was het erg donker. Jeroen kon behalve de gedaanten geen gezicht onderscheiden. Hoeveel mensen er in de wagon zaten wist hij ook niet. Sommige van de mensen dachten dat de Duitsers hen hadden verlaten. Ze begonnen zich te realiseren dat de vrijheid misschien op hen wachtte en dat Jeroen hen was komen helpen. Toen de deur helemaal open was, keerde Jeroen terug naar het lijk van het kind. Hij tilde het in zijn armen op. Het kind lag roerloos in zijn armen. Het hoofd met korte haren hing omlaag. Het kind was een meisje. Een heel schattig meisje van niet meer dan zes maanden oud. Jeroen liep met het kind naar de deur toe. De man van daarnet nam snel het kind van Jeroen over en ging naar binnen. Jeroen werd door een andere man de wagon ingetrokken. En snel deden ze de deur weer dicht. De man had het kind in de schoot van de moeder gelegd. Ze ontfermde zich om haar dochter en snikte. De vader en anderen snikten ook. Ze wisten dat het heel gevaarlijk was om nu hardop te gaan huilen. Een vrouw streelde de moeder om haar te troosten. Langzaam aan begon de ogen van Jeroen aan het donker te wennen zodat hij nu duidelijker de mensen kon onderscheiden. Het was moeilijk de gezichten te zien, maar hij zag de mensen.
‘Heeft iemand een lucifer bij zich?’ vroeg een man zachtjes. Er gingen allerlei vragen door de hoofden van de mensen. Wat deed een kleine jongen hier alleen of waren er nog meer? Deze kleine dappere jongen riskeerde wel zijn leven door zoiets te durven.
‘Nee!’ was het korte antwoord van iemand. De soldaten hadden de mensen alles afgepakt voordat zij hen in de wagons hadden gestopt. Dat was heel ruw gegaan. Zo werden niet eens vee behandeld. Met harde hand waren de mensen erin geduwd. Sommige vielen en bezeerden zich. Maar dat kon de soldaten niet schelen. Het deerde hen helemaal niet of de mensen hun botten braken. Ze staken zelfs de loop van hun geweren in de ruggen van de mensen om hen snel naar binnen te krijgen. En sommige van die geweren hadden nog hun bajonetten op wat zeer deed. Sommige van de mensen begonnen zelfs te bloeden. De scherpe punten van de bajonetten drongen door hun kleren heen en boorden in het lichaam. En als die mensen dan van pijn schreeuwden, kregen ze ook nog een trap van achteren. En of ze vrouwen waren, maakte het voor de Duitsers niets uit.
‘Wie ben je en wat doe je hier?’ vroeg de man die het kind van Jeroen had overgenomen. Nadat hij het kind aan de moeder had overgedragen, was hij bij Jeroen gekomen. De wagon stonk naar zweet en mest. De mensen hadden zeker hun behoefte in de wagon gedaan. Wat een smeerlappen waren de soldaten.
‘Ik heet Jeroen’ kwam het stotterende geluid over de lippen van Jeroen. Hij had nog steeds moeite met wat hij had gezien. Hij kon dit alles niet meer bevatten. Hoe konden mensen zo wreed worden? Hoe konden ze zulke gruwelijkheden begaan?
‘Wie heeft jou gestuurd?’ vroeg een wat oudere man. Ze dachten zeker dat er meer mensen waren en omdat het veiliger was alleen een iemand naar de wagon te sturen zij Jeroen ervoor hadden gekozen. Maar een kleine jongen op een gevaarlijke missie sturen, welke mensen konden dat?
‘Niemand,’ vertelde Jeroen nog steeds met moeite. Hij had de vraag van de man ook niet goed begrepen. Waarom zou iemand hem gestuurd moeten hebben? Als zijn ouders wisten wat hij deed, zouden ze zelfs kwaad zijn geworden. Als de soldaten in de buurt waren, moesten de kinderen meteen binnen komen. En dan zag je ze allemaal hollen en als ze binnen waren van achter de ramen piepen of ze voorbij waren.
‘Kom je ons helpen?’ ging de man op fluisterende toon verder. Nu begreep hij helemaal niets, want Jeroen zei dat niemand hem had gestuurd om hen te helpen. Misschien moest hij van de anderen niets vertellen totdat alles veilig was.
‘Waar zijn de soldaten, hebben jullie de soldaten gedood?’ vroeg de eerste man. Hij dacht dat Jeroen met meerdere mensen hen was komen bevrijden. Want hij wist dat er hier en daar mensen waren die in opstand kwamen tegen de Duitsers en vele mensen hadden bevrijd. Maar het was voor hem vreemd dat zulke mensen ook kinderen daarbij gebruikten. Misschien was het dan makkelijker omdat kinderen niet zo opvielen.
‘Nee, ik ben alleen,’ antwoordde Jeroen met moeite. Hij probeerde in de duisternis te onderscheiden hoeveel mensen er in de wagon waren. Zeker waren er nog meer van die lieve kleine kindjes en zodra ze zouden beginnen te huilen zouden de soldaten hen een voor een neerknallen, wat ze al misschien hadden gedaan.
‘Alleen!’ klonk wat verbaasde stemmen tegelijk. Iedereen probeerde het gevaar te berekenen en keken steeds naar de deur. Ze waren allemaal gespannen en luisterden naar voetstappen. Als de soldaten zouden merken dat de deur van buiten was ontgrendeld, zouden ze iedereen neermaaien.
‘Wie heeft jou dan alleen naar ons gestuurd?’ vroeg de oudere man. Nu hadden er wat meer mensen rondom Jeroen verzameld. Ze waren dichterbij hem gekropen. Iedereen zat nog steeds op de vloer. En Jeroen zat ook op de vloer.
‘Niemand heeft mij gestuurd,’ herhaalde Jeroen. In zijn hoofd was hij nog steeds bezig met het dode kind. Voor het eerst had hij zo veel gruwel gezien en een dood lichaam in zijn armen vast gehouden. En al leek het kind alleen maar te slapen, zij zou nooit meer wakker worden.
‘Wat, niemand!’ vroeg een man. Een kind kon toch niet zomaar naar de trein zijn gekomen om hen te bevrijden? Zeker hadden de verzetstrijders opzettelijk de trein doen stoppen. Ze wisten dat er mensen erin werden vervoerd en wat hen stond te wachten. Ze probeerden overal mensen uit de handen van de soldaten te bevrijden.
‘Maar…!’ sprak weer een andere op fluisterende toon. Ze wisten dat ze niet hard konden praten en dat het gevaar buiten op de loer lag. Maar er was ook vrijheid op hen te wachten, dat konden ze door de aanwezigheid van Jeroen concluderen.
‘Hoe kom je dan hier?’ vroeg de eerste man. Het werd nog onbegrijpelijker voor hem. Wat deed een kind hier? Misschien loog hij, misschien wilde hij nu nog niets zeggen. Dat was zeker het plan van de bevrijders.
‘Ik loop hier elke dag langs het spoor en vandaag zag ik de trein stoppen en de soldaten….’ Jeroen begon weer te snikken. De eerste man begon hem te kalmeren en trok hem naar zich toe. Hij moest zich ook flink inhouden want hij wist wat er zou gebeuren als de soldaten merkten dat de mensen hulp hadden gekregen.
‘Heb je het gezien?’ vroeg hij met een hese stem. Jeroen knikte alleen maar. Iedereen vond het zielig dat Jeroen dit allemaal moest meemaken. Hij was ook net een kind. Maar hij was een moedig kind. Niemand zei nog een woord. Toen Jeroen wat bij was gekomen, maakte hij zichzelf los uit de armen van de man.
‘Wat nu?’ vroeg de oudere man. Nu wisten ze dat deze dappere jongen alleen was en er geen andere hulp te verwachten was. Ze wisten niet eens waar de soldaten zich ophielden. Maar als Jeroen de deur had kunnen openen en binnen was kunnen komen, betekende dat de soldaten niet in de buurt waren.
‘Dit is onze kans, wij moeten vluchten nu het kan!’ kwam een geluid uit het midden. Het was van een wat moedige jongen en hij zei het erg overtuigend. Ze hadden lang in deze vieze wagon doorgebracht zonder eten en drinken. Ze waren allemaal uitgeput dat ook door het zitten. Ze wisten wat hun bestemming was en daarop hadden ze zich allemaal voorbereid. Ze hadden niet gedacht dat ze uit de klauwen van de soldaten bevrijd zouden worden.
‘Weet je waar de soldaten zijn? vroeg de eerste man. De bevrijding wachtte buiten, maar ook de soldaten waren buiten. Dat Jeroen de deur had weten open te krijgen was een wonder. De schemering had zich ingezet en misschien was dat het waardoor Jeroen niet was opgevallen.
‘Vier zijn weggegaan en de rest heb ik niet gezien,’ antwoordde Jeroen. Het gesprek vond plaats op fluisterende toon, maar iedereen in de wagon kon het wel volgen. Van al de spanning kon je het hijgen van de mensen horen, eindelijk roken ze de vrijheid. Voor even waren ze het kleine kindje vergeten.
‘Zij slapen zeker,’ was het antwoord van de jonge man. Hij was nu ook dichterbij gekropen. In het donker glinsterden zijn ogen. Hij zag kans om weg te kunnen komen. Maar het risico was dat als de soldaten hen zouden betrappen, ze het met hun leven zouden moeten bekopen.
‘Met een paar kunnen wij hen snel overmeesteren,’ zei hij moedig, nadat hij even gewacht had op de reactie van anderen die nog steeds met hun gedachte bezig waren. Het was een linke zaak om te proberen te ontsnappen, maar het was beter op de vlucht dood geschoten te worden dan als een laffe mens.
‘Waar gaan wij dan?’ vroeg er nog iemand. Zij waren in dit verre oord helemaal niet bekend. Waar ze ook zouden gaan, ze zouden de soldaten tegen komen. En als ze zouden vluchten zouden ze alarm hebben geslagen en hen op de hielen achtervolgen.
‘Als ze erachter komen, vinden ze ons zeker wel,’ zei weer een andere. Hij had gelijk. Ze waren met velen en het zou moeilijk zijn om ongezien ergens te schuilen. En dat ook voor hoe lang? Ze zouden vroeg of laat weer opgepakt worden en dan doodgemarteld of meteen gefuseerd.
‘In de andere wagons zitten er ook mensen,’ herinnerde zich dezelfde man. Met zo velen ontsnappen leek inderdaad onmogelijk. Al sliepen de soldaten, bij het geringste zouden ze wakker worden en dan was het gedaan met hen. Ze zouden hen genadeloos afslachten net als ze met het lieve kindje hadden gedaan.
‘Ja, dat is waar ook,’ zei de oude man met een droevige stem. Iedereen begreep hoe groot het risico was om heelhuids weg te komen. En misschien zou het hen lukken om een klein afstandje van de trein te geraken, maar verder zouden ze zeker niet komen.
‘Laat de moed niet zakken,’ maande de jonge man aan. Hij had de teleurstelling in de stem van de oude man gehoord. Hij leek de moed niet te willen opgeven, hij begreep het gevaar wat ze tegemoet gingen, dan was het beter een kans hier te wagen. Er zullen wel mensen zijn die hen zou willen verschuilen en als het veilig was, zouden ze proberen weg te komen en op een veilige plek hun heenkomen zoeken.
‘Nadat wij de soldaten hebben overmeesterd, bevrijden wij hen ook,’ ging hij door. Hij was er zeker van zijn zaak dat ze de soldaten makkelijk zouden kunnen overmeesteren. Zeker dacht hij dat met al die mensen het niet moeilijk zou zijn om hen uit te schakelen. Maar deze mensen hadden zeker geen ervaring met gevecht.
‘Maar waar gaan wij dan?’ vroeg de eerste man. Dat was de grote vraag. Al zou het hen allemaal lukken om vrij te komen, dan waren ze nog niet veilig. Ze zouden als honden worden achtervolgd totdat ze een voor een waren opgepakt en afgemaakt, vooral in een gebied dat ze niet eens kenden.
‘Ik ken een schuilplaats,’ zei Jeroen. Hij wist een heel goede schuilplaats. Het lag wel op een afstand. Misschien een uur lopen van hier. Als Jeroen naar zijn grootouders op de boerderij ging, kwam hij er vaak langs. Hij wist van zijn vader dat het een vroegere mijn was. De Duitse soldaten zullen het zeker niet weten. Want het was van de weg niet te zien. Het werd een lange tijd niet meer gebruikt. Zijn vader had er zelf in gewerkt daarom wist hij ervan. Een keertje had de vader van Jeroen hem ernaar toe meegenomen en ze waren samen naar beneden geweest. De vader van Jeroen wilde hem laten zien in welke donkere grotten hij gewerkt had. Hij wilde ermee Jeroen duidelijk maken hoe belangrijk school was. Vaak zei hij dat Jeroen flink zijn best op school moest doen anders zou hij ook in zulke holen moeten gaan werken.
‘Ik wist dat dit het plan was van de verzetstrijders,’ dacht de man hardop, die het nog steeds niet kon geloven dat Jeroen alleen was. Nu was het voor hen zeker dat ze werden geholpen en de anderen hadden uit veiligheid een kind naar de trein gestuurd en die zou hen verder naar een veilige plaats brengen.
‘Wie wil mee, we kunnen geen tijd verliezen!’ zei de jonge man moedig. De spanning in zijn stem was duidelijk te horen. Hij wilde het wagen al zou het hem zijn leven kosten. Maar al zou een paar sneuvelen als de anderen een veilig heenkomen konden hebben, was het toch de moeite waard.
‘Ja we hebben niks te verliezen,’ spoorde de eerste man aan. Iedereen wist wat hun einddoel was en kregen aangespoord door de jongen, moed om te ontsnappen uit de klauwen van de soldaten. De jongen stond snel op, deed de deur open en leunde uit de deur om te zien of de kust veilig was. Snel sprong hij eruit en ging in het gras liggen. En vlak achter hem volgden er meer. In totaal kwamen er zes mannen naar buiten. Ook Jeroen was uit de wagon gesprongen. En iedereen lag op zijn buik in het gras.
‘Heb je gezien waar ze zijn?’ vroeg de jonge man aan Jeroen. Jeroen lag vlak naast hem in het gras en ze tuurden in de omgeving. Maar van de soldaten was niets te merken. Maar die waren er, dat wisten ze zeker. Ze zouden de trein niet onbewaakt achter laten.
‘Een paar heb ik op het dak gezien en de rest niet,’ zei Jeroen. Jeroen wilde deze mensen graag helpen. Het bloed kookte in zijn aderen. De woede was niet verdwenen. Nu hij weer in het gras lag, herinnerde hij weer wat er gebeurd was. Hij zag weer voor de ogen hoe de soldaten het meisje hadden vermoord. Ja, hij zou deze mensen naar die schuilplaats brengen. Daar zouden zij veilig zijn totdat ze weer terug konden keren naar hun huis.
‘We blijven bij elkaar,’ zei de jonge man. Hij hief af en toe zijn hoofd wat hoger om de omgeving goed te inspecteren. Zodra er gevaar dreigde zouden ze muisstil in het gras liggen. De duisternis had zich ingezet en ze zouden van ver niet opvallen.
‘Hoe pakken wij het aan?’ vroeg een andere jonge man. Ze moesten goed hun plan uitvoeren om veilig weg te kunnen komen, maar ze hadden niet eens een plan. Ze wisten dat ze de soldaten moesten overmeesteren, maar hoe zouden ze dat doen zonder wapens?
‘We bespringen hen in hun slaap en als ze wakker zijn sluipen we hen van achteren,’ zei de dappere jongen. Als ze sliepen zou dat makkelijker gaan dan als ze wakker waren, dan zouden ze elk geluid horen. Een kleine takje die onder iemands voet zou kraken, zou voldoende zijn om alles te verpesten.
‘En dan?’ vroeg de andere weer. Hij wilde graag wat meer weten voordat ze de aanval inzetten. Dat zou op zich beter zijn, dan wisten ze wat er verwacht werd en wie wat moest doen.
‘We moeten ervoor zorgen dat ze ons niet kunnen achtervolgen, en als ze dood zijn, maakt mij niks uit,’ antwoordde de jonge man. Hij klonk nu erg boos. Hij was boos op de soldaten net als de anderen ook. Ze hadden heel veel pijn en ellende moeten ondergaan. En zij die zelfs een klein kind op zo’n beestachtige manier kunnen ombrengen, met hen hoefde men geen genade te hebben.
‘Gaan we hen vermoorden?’ vroeg de oudere man twijfelachtig. Hij was oud en wilde geen moord op zijn geweten hebben. Al waren de Duitsers beulen en vermoordden kinderen, het zou erg zijn om met gelijke munt te betalen.
‘Als dat nodig is, anders binden wij hen stevig vast,’ zei de jonge man. Hij heette Peter en was 20 jaar oud. Hij had al het onrecht van de Duitsers meegemaakt. Van hem hoefden de soldaten geen genade te verwachten. Hij wist wat de bestemming van hun reis was en welk lot hen daar wachtte. Hij wist dat de Duitsers de meeste mensen ombrachten en anderen als paarden lieten werken totdat zij dood neervielen. Dat waren geen leugens of verhalen. Peter stond als eerste op en leunde tegen de trein aan. De anderen volgden zijn voorbeeld. Als vanzelf was Peter de leider van de groep geworden. Jeroen sloot de rij als laatste aan. Hij wist niet wat er allemaal ging gebeuren. Hij was nu bij deze mensen en ging met hen mee. Ze schoven allen heel voorzichtig naar de voorkant van de trein. Terwijl ze liepen, wierpen ze een blik naar het dak van de trein. Ze wisten dat ze van daar verrast konden worden. Onderweg raapte Peter een stok van de grond op. Het was niet zo groot maar kon wel van pas komen. De anderen zochten met hun blik ook in het rond om te kijken of ze iets te pakken konden krijgen waarmee ze de Duitsers te lijf konden gaan. In de duisternis was er bijna niets te zien. Maar een paar raapten toch wat stokjes op die ze met de voeten trapten. Plotseling hoorde Peter het gesnurk van iemand. Hij bleef staan. De anderen hoorden het ook. Peter deed een paar stappen voorwaarts en keek behoedzaam om. Hij zag twee soldaten die op het balkon zaten te slapen. Ze hielden wel de geweren in de handen. Peter wees met de vingers aan de anderen dat er twee soldaten waren. Maar het was moeilijk om bij de soldaten te komen. Wilden ze hen overvallen, dan moesten ze eerst de trap naar het balkon nemen. En dan zouden de soldaten zeker wakker schrikken. En een schot zou alle soldaten wakker maken. Ze moesten de soldaten overvallen zonder dat zij ook maar een geluid konden maken en daarmee de rest waarschuwen. Het hele plan zou zo mislukken en de soldaten zouden de mensen ter plekke doodschieten. Wat nu? Wat moesten ze doen om onopgemerkt de soldaten te overmeesteren? Iedereen verwachtte dat Peter met een oplossing zou komen en keek hem nieuwsgierig aan. Maar Peter zag op dat ogenblik ook geen mogelijkheid hoe ze de soldaten moesten uitschakelen. Ze konden niet met de stokken iets uitrichten omdat de afstand te groot was. En met alle kracht die naar de hoofden van de soldaten slingeren leek ook niet de oplossing te zijn. Iedereen probeerde in zijn hoofd naar een oplossing te bedenken maar dat ging moeilijk. De situatie was zo dat het niet makkelijk was om met een goed idee te komen. Zou het niet beter zijn om zachtjes weg te gaan? Waarom was niemand op dat idee gekomen? Dat zou toch het beste zijn. In het donker zouden ze makkelijk onopgemerkt kunnen vluchten. En voordat de soldaten iets in de gaten zouden hebben, waren ze al lang heel ver verwijderd. De soldaten zouden zeker niets merken als zij de deuren bij het weggaan weer van buiten zouden vergrendelen. Dan zou het net lijken alsof de mensen nog binnen zaten, want zij konden alleen ontsnappen als de deuren van buiten werden geopend. Maar dit had Peter al lang overwogen en hij zag in dat het toch beter was om de soldaten te overmeesteren. Want vluchten van de Duitsers was erg gevaarlijk en onderweg konden ze voor verrassingen komen te staan. Daarom wilde Peter dat ze in dat geval beter bewapend konden zijn met wapens dan met stokken. Peter wist hoe hij met een geweer moest omgaan. Vroeger was hij vaker met zijn vader op jacht gegaan om op konijnen en patrijzen te jagen. Die tijd was een andere. Het was een leuke tijd voor hem en zijn vader. Maar zijn vader was er niet meer. Wie weet wat er met hem was gebeurd. Net als Peter nu, was zijn vader ook door de Duitsers opgepakt en met de trein ergens ver weg vervoerd. Peter, zijn moeder en zijn zusje waren die dag niet thuis. De Duitsers hadden zijn vader, die de directeur was van een fabriek opgepakt. Ze waren ook thuis bij hen geweest, maar niemand daar aangetroffen. Toen Peter, zijn moeder en zusje van een familiebezoekje thuis kwamen, vertelden de buren wat er gebeurd was. Ze raadden hen aan om ergens te gaan onderduiken anders zouden de Duitsers zeker terugkomen en hen ook meenemen. Peter en zijn moeder pakten snel wat kleren en vluchten samen met zijn zusje weg. Ze moesten door allerlei steegjes, sloten en weilanden om ongezien de stad te verlaten. Ze gingen naar een oom toe die bereid was hen onderdak te bieden. Peter, zijn moeder en zusje bleven bij de oom verscholen en hoopten op betere tijden. Op een dag keerde Peter naar zijn eigen stad terug. Hij wilde wat belangrijke spullen uit het huis gaan halen. Peter was erg behoedzaam toen hij bij het huis kwam. Voorzichtig in het rond kijkend, ging hij het huis binnen. Maar toen hij binnen was en zijn aandacht gericht was op de spullen die hij bijeen verzamelde, was hij plotseling omringd door de soldaten. Wanneer die het huis waren binnen gedrongen, was Peter niet opgevallen. Of zaten ze al in het huis voordat Peter naar binnen ging? Peter deed snel de handen omhoog. Geen van de soldaten zei een woord tegen hem. Ze spraken slechts een paar woorden met elkaar en sleepten Peter mee. Peter kon goed Duits praten. Hij had het op school geleerd. Ook hadden zij families in Duitsland waar ze vaker gingen en dan kon Peter goed oefenen. Zo kon hij bijna vlot in het Duits praten.
‘Voer hem weg!’ had een sergeant aan zijn korporaal opgedragen. Peter wist niet waar hij naartoe werd gebracht. Hij wist alleen dat hij hetzelfde lot zou ondergaan als dat van zijn vader. Peter durfde geen vragen te stellen. De soldaten zouden hem daarop zeker geen antwoord geven. Hij zou zelf zien wat er met hem ging gebeuren. Hij wist hoe agressief de soldaten waren en als hij hen met zijn vragen boos maakte, dan zou hij zeker worden bewerkt met de geweerkolven. Peter en zijn ouders hadden ook van die gruwelijke verhalen gehoord. Maar de Duitsers waren nog nooit in hun stad geweest. Daarom vreesden zij hier dat niet. Maar alles veranderde op de dag dat de Duitsers de stad binnen waren gevallen en de vader van Peter hadden weggevoerd. Vanaf die dag was alles in de stad veranderd. Iedereen kende alleen maar angstige momenten. Iedereen die kans zag om te vluchten, deed dat want de Duitsers kamden alle huizen uit. Ze hadden het vooral op de Joden gemunt. Die waren hun doelwit. Maar ook zij die geen Jood waren leefden in angst. Want de Duitsers hadden heel veel niet Joden ook opgepakt en vermoord. Die waren beschuldigd dat ze de Joden onderdak boden. Nu zouden zijn moeder en zusje lang moeten wachten op Peter. Ze wisten niet eens wat er met Peter was gebeurd. Ze zouden wel het vermoeden hebben dat hij door de Duitsers was opgepakt als hij niet op tijd terug zou keren. Maar nu was het nog niet de tijd. Peter en de andere mensen zaten maar zes uren in de trein en Peter zou pas laat in de avond thuis zijn gekomen. Er viel een geweerschot in de verte. Een van de soldaten werd wakker. Het geweer viel uit zijn hand en het geluid maakte de andere ook wakker.
‘Wat is er?’ vroeg deze aan de andere die weer zijn geweer opraapte. Er vielen vaker schoten en dat betekende dat de soldaten iemand koelbloedig hadden neergeschoten. Het waren gewoon beesten. Nu was er zeker iemand doodgegaan.
‘Er wordt ergens in de stad geschoten,’ antwoordde de soldaat die nu opstond. Hij gebruikte zijn geweer als steun daarbij. Hij keek in het rond om te zien of alles bij hen veilig was. In de duisternis was niet veel te zien alleen de silhouetten van de bomen. De wind was gaan liggen en de bladeren bewogen niet.
‘Ik geloof niet dat we vanavond nog van hier weg komen, ik denk niet dat er nog hulp komt,’ zei de soldaat die nog zat. Hij begon ook op te staan. Met geknepen ogen tuurde hij in de verte om te zien of zijn collega’s terugkwamen. De trein had panne, dat was nu zeker.
‘Nee, dat verwacht ik ook niet,’ bevestigde zijn collega. De beide soldaten waren gelijk in rang. Ze waren nog gewone soldaten en hadden geen bevordering gekregen. Misschien zaten ze niet zo lang in het leger om tot korporaal, sergeant of iets anders bevorderd te worden.
‘Ik had de nacht wat gerieflijker voorgesteld,’ zei de soldaat die nu naast de andere stond. Ze hadden ook al de tijd met de trein gereisd en voelden het in hun billen. Het lange zitten was ook voor hen niet fijn.
‘Ja, in bed naast een mooie Joodse,’ lachte de eerste soldaat. Hij had zeker veel Joodse meisjes en vrouwen verkracht. Dat was alom bekend van hen. Voordat ze hen vermoorden, genoten ze eerst op een brute wijze van hen. En niemand die hen een strohalm in de weg legden. Deze mensen waren vogelvrij door hen verklaard.
‘Naast of boven bedoel je,’ stompte de andere hem in de ribben. Beiden barstten in lachen uit. Ze hadden heel wat pret beleefd met hun slachtoffers. En daarover maakten ze grappen en konden ze om hun afgrijs lachen.
‘De Hollandse vind ik wat, die kunnen er wat van!’ mompelde de tweede soldaat. Hoe mensen uit het leed van anderen zoveel plezier kunnen beleven is gewoon dierlijk te noemen. Deze mensen hadden totaal geen gevoelens voor de pijn en verdriet van anderen als zij maar pret en plezier kunnen beleven.
‘Ja, die zijn steviger en heel wat opwindend,’ was de tweede soldaat ermee eens. Ze waren al een tijdje in Holland en gedroegen zich als beesten. Hun terreur kende geen grenzen. Joodse meisjes werden vaak voor de ogen van hun ouders verkracht.
‘Grijpen we een uit de wagons?’ gaf de andere aan en het gesprek ging weer op normale toon verder. Die waren wat van plan en zouden hun beulenpraktijk uitvoeren en een meisje het slachtoffer van hun wellust maken.
‘En de korporaal boos maken!’ waarschuwde zijn college. Die korporaal was niet beter dan zij, maar hij moest eerst aan de trekken komen voordat de anderen als wolven op de onschuldige mensen zouden storten. Hij liet hen als hyena’s op de weerloze mensen aanvallen. Maar hij was strikt en zonder zijn toestemming mocht zelfs geen soldaat een vinger uitsteken.
‘Die is toch weg en deze mensen zullen straks toch sterven,’ herinnerde de eerste soldaat hem. Het maakte deze beesten niet uit wat er met deze mensen ging gebeuren. Het was pret voor hen. Ze maakten over het noodlot van deze onschuldige mensen nog lol. Peter huiverde bij de gedachte dat dit zijn vader was overkomen. Ook dat hij het slachtoffer ervan had kunnen worden. Maar nu was het gevaar nog niet geweken. Aan hun situatie was er niet veel veranderd. Hij herinnerde aan zijn moeder en zusje. Wat zouden die aan het doen zijn. Hoe zouden ze reageren als ze te horen kregen dat ook Peter door de Duitsers was opgepakt en nooit meer terug zou komen. Peter kreeg meer medelijden met zijn moeder en zusje dan dat hij met zichzelf had. Want hij was degene die nu in gevaar was. Hij was degene op wie ook de anderen vertrouwden dat hij hen van hier weg zou krijgen. Maar hoe rees de vraag telkens? Nu was het nog moeilijker geworden om de soldaten te overmeesteren. Die waren nu wakker geworden en elke beweging van Peter en de anderen kon gehoord worden. Ergens fladderde er een uil. Die had een prooi gezien en viel het aan. De soldaten keken even op van het gefladder en hinderden er verder niet aan. Ze waren al lang aan dit soort geluid gewend geraakt. Het betekende voor hen geen gevaar. Waren zij de enigen die achter waren gebleven of waren er nog meer? Ging het door het hoofd van Peter. Deze treinen werden nooit door veel soldaten begeleid. De weinige verzetstrijders die opgestaan waren en tegen het onrecht vochten, hadden nog nooit zulke treinen aangevallen. Dus van hen hoefden de soldaten niets te vrezen. De verzetstrijders die er waren, bekommerden meer om hun eigen mensen op veilige plaatsen onder te brengen zodat ze door de Duitsers niet gevonden konden worden. Ze waren niet zo talrijk en waren ook niet goed bewapend om het tegen zo’n overmacht op te kunnen nemen. De Duitsers waren met grote getallen het land binnen gevallen. Overal reden er legertrucks, tanks en jeeps en constant patrouilleerden er legereenheden door de straten heen.
‘Kom laten we eentje pakken,’ overtuigde de ene de andere en klopte op de andere zijn schouder. Hij lustte een lekker ding en zag nu kans om aan zijn trekken te komen.
‘Voordat de andere twee wakker zijn of de korporaal terug is, hebben we ons pret gehad,’ ging hij door. Peter zou het liefst met een geweerkolf op hun smoel hebben geslagen. Maar hij wist niet eens of hij de kans zou krijgen van hier weg te raken.
‘Ja, laten wij het doen, want wie zal durven iets te zeggen. Ze weten niet eens wie de korporaal is,’ lachte de andere. Peter maakte uit dit laatste uit dat er maar vier soldaten als bewaking van de trein achter waren gebleven. En die andere twee sliepen ook ergens. Deze soldaten leken echte monsters te zijn. Nu waren ze nog van plan om iemand te gaan verkrachten. En niemand zou daartegen iets zeggen of iets doen. Al zou het voor hun ogen gebeuren. Want als iemand iets zou durven te ondernemen al was het een protest, die zou meteen een kogel door het hoofd krijgen. De mensen waren zo bang voor de Duitsers geworden dat ze liever een gruwelijke daad aanschouwden dan tegen te spreken. En nu scheen weer een of misschien twee weerloze meisjes hun slachtoffer te gaan worden. De soldaten kozen altijd de jongste uit het midden. Die werden op korte afstand van de rest verkracht zodat de anderen alles konden horen. Het deerde de soldaten niets of er vrouwen en mannen samen bij elkaar waren. En na hun vernedering werden de meisjes weer bij de rest terug gegooid. En al kookte het bloed van de anderen en schaamde men zich zo, men kon er toch niets aan doen. Men moest alles toezien en verdragen. De eerste soldaat liep naar de trap en wilde die afdalen. Het waren maar twee treden. Peter stond vlak naast de trap stevig tegen de wagon aangedrukt. Ook de anderen hadden naast hem net zo opgesteld. Nu loerde het gevaar echt om de hoek. Nu was het moment om toe te slaan of ontdekt te worden. Peter greep in een beweging de benen van de soldaat en trok eraan. De soldaat viel achterover om en zijn hoofd sloeg zich tegen de bovenste trede. De soldaat viel gelijk van de trap af en kwam op het gras terecht. Hij was meteen het bewustzijn verloren. De tweede soldaat was verrast en dacht dat de eerste soldaat was uitgegleden en het evenwicht verloren.
‘Wat is er?!’ schreeuwde hij uit en probeerde de soldaat vast te houden. Maar hij was te laat. Hij boog daarbij voorover en viel bijna zelf om. Peter hielp hem daarbij graag en trok de soldaat aan zijn hemd. Deze tuimelde ook achter zijn college en belandde op hem. Peter zwaaide met zijn stok die het achterhoofd van de soldaat trof. Deze gaf geen enkele kik en viel van de rug van de andere ook in het gras neer. Als tegelijk sprong bijna iedereen op de twee. Een paar drukten meteen de kelen van beiden dicht om zo te voorkomen dat ze alsnog een geluid konden maken. Maar beide waren buiten westen. Het zou lang duren voordat ze weer wakker zouden worden. De eerste soldaat was zelfs erg aan toe. Zijn hoofd had de trede hard geraakt. Het was opengebarsten en bloedde hevig. Maar dat konden de mensen in de duisternis niet meer zien. Als de soldaat niet snel naar een ziekenhuis ging, zou hij aan zijn verwonding komen te overlijden. Maar het was zij of de mensen. En met zulke beesten kon niemand er rekening mee houden of medelijden hebben. Vooral Peter niet. Die had hen het liefst gedood. Deze mensen hadden geen recht meer om te leven. Wie weet hoeveel doden, verkrachtingen en andere gruwelheden ze op hun geweten hadden. Meteen deelden Peter en de anderen aantal klappen uit om zo de soldaten buiten bewustzijn te slaan als ze dat nog niet waren. Jeroen had al die tijd blijven staan kijken. Wat kon hij als kleine jongen nog doen. Alles was zeer snel gegaan. Zelfs de mannen waren er verrast hoe makkelijk, snel en geruisloos ze de twee soldaten hadden overmeesterd. Peter wees twee mannen aan en zei:
‘Jullie twee, bindt hen stevig vast en stop een knevel in hun mond, wij gaan naar de anderen.’ Peter raapte beide geweren op en gaf eentje aan de man die in de wagon het kind van Jeroen over had genomen. Hij bleek de tweede man te worden. Hij was zeker de moedigste na Peter. Hij was ongeveer 45 jaar en zijn naam was Hendriks. Hij had ook net als de andere mensen een leuk en gelukkig leven. Maar die werd bruut door de Duitsers onderbroken. Het leven was van het ene moment op het andere veranderd in de hel. Hij had ook een broer die twee jaar jonger was. Die hadden de Duitsers ook opgepakt. Maar hij zat in een andere wagon. Hen zouden ze later bevrijden. Nu hadden ze iets anders aan het hoofd. Ze moesten ervoor zorgen dat de soldaten werden uitgeschakeld en dat ze zo hun vrijheid terug konden krijgen. Ze zouden nooit dezelfde vrijheid hebben zolang de oorlog zou duren en de Duitsers het voor het zeggen hadden. Ze zouden altijd vervolgd worden en moeten wegvluchten en constant vrezen voor hun leven. Peter en de anderen slopen verder voorwaarts. Peter liep als leider voorop. Hij was heel erg dapper en vreesde de Duitse soldaten niet. Nu waren ze ook bewapend en als het moest, zouden ze voor hun vrijheid ook vechten. De mannen kregen wat meer moed door de geweren die ze nu bij zich hadden, al waren het maar twee geweren. De twee andere mannen die achter waren gebleven, bonden de soldaten vast. Ze maakten gebruik van de riemen van de soldaten zelf om hen vast te binden. Iets anders hadden ze niet bij zich. Ze stopten alles wat ze in de zakken van de soldaten kregen in hun mond en bleven dan op de terugkeer van de anderen wachten. De anderen waren al heel dicht bij de twee overgebleven soldaten genaderd. Deze sliepen ook en hadden niets gemerkt. Beiden zaten net als de twee eerste ook op het balkon en hielden net zo hun geweren in de hand. Voor Peter maakte het nu niet zo veel uit. Hij sprong snel op het balkon en voordat de eerste soldaat wakker kon worden, sloeg Peter hem met de geweerkolf op het hoofd. De andere schrok zich wakker maar ook hij kreeg een flinke klap op zijn hoofd en voordat hij wist wat er gebeurde, viel hij voorover neer net als zijn maat. Ze hadden meteen het bewustzijn verloren. De anderen klommen op het balkon en namen bezit van de geweren. Bindt hen ook vast zei Peter. Hij had niet speciaal tot iemand gericht, maar de mannen begrepen het en begonnen snel de soldaten vast te binden.
‘De treinbestuurder moet er nog zijn,’ zei Peter tegen de anderen. Peter was op alles voorbereid en herinnerde aan de treinbestuurder. Die zou ook roet in het eten kunnen gooien. Als hij iets gewaar werd en in de duisternis wegrende om versterking te halen, zou alles mislukken.
‘Kom laten wij hem gaan zoeken,’ zei hij tegen Hendriks. En de beide mannen verlieten de anderen. Daar er nu geen soldaten meer over waren gebleven, slopen ze toch voorzichtig weg. Het was beter geen risico’s te nemen. Peter en Hendriks zochten de voorste gedeelten van de trein maar kwamen de bestuurder niet tegen.
‘Ik denk dat hij met de soldaten mee is,’ zei Hendriks. Als hij er was zouden ze hem in de bestuurders cabine moeten aantreffen, maar daar was hij er niet. Meestal was hij geen soldaat en had geen wapens bij zich. Voor hem hoefden ze alleen te vrezen dat hij weg kon rennen en alarm slaan.
‘Ja, dat kan, kom laten we geen tijd meer verliezen,’ zei hij en was er overtuigd van dat die samen met de anderen weg was. En ze keerden terug naar de anderen. De vier soldaten waren stevig vast gebonden en goed gekneveld. Ze zouden zichzelf niet kunnen bevrijden. Ze lieten de soldaten op dezelfde plekken liggen waar ze zich bevonden. Wie zou nog de moeite nemen om hen te verbergen, ze zouden toch niet ontdekt worden voordat de anderen terug waren. En uit het gesprek had Peter begrepen dat het pas de volgende dag kon gebeuren. Dan hadden ze de hele avond om ver van deze plek te kunnen verwijderen. Snel werden de deuren van de wagons open gegooid.
‘Snel eruit, we zijn vrij!’ riep Hendriks tegen de mensen in de wagon, terwijl Peter de andere wagon opendeed. Nu konden ze geen tijd meer verliezen. Ze moesten zo snel mogelijk naar de schuilplaats om een veilig heenkomen te hebben.
‘Eruit mensen, allemaal eruit, we vluchten, we zijn vrij, kom maar eruit!’ riep Peter in de andere wagon. De mensen van de tweede wagon wisten niet wat er gebeurd was en begrepen niet zo snel wat de bedoeling was.
‘Snel eruit, we hebben geen tijd, we hebben de soldaten overmeesterd, we zijn vrij, kom we vluchten van hier voordat andere soldaten er komen,’ schreeuwde Peter. De mensen beseften nu pas dat ze inderdaad vrij waren. Ze begonnen uit de wagon te springen. Iedereen keek verbaasd in het rond, zo ongelooflijk klonk het dat ze vrij waren. Maar ze waren ook bang dat elk ogenblik van ergens ze beschoten konden worden.
‘Voorzichtig!’ riep iemand uit. Iedereen was al uit de wagons gekomen en ze wachtten op verdere aanwijzingen. De mensen verzamelden zich bij elkaar en met verschrikte ogen keken ze elkaar aan.
‘Laten we alles meenemen wat we kunnen gebruiken,’ zei Peter en probeerde te schatten met hoe velen ze waren. Het was een grote groep, die niet makkelijk vooruit kon komen.
‘En snel een beetje, we moeten niet veel tijd verliezen.’ De mannen renden naar voren en pakten alles wat ze konden vinden. Peter zei tegen Hendriks dat die achterop moest lopen. Hendriks had zijn broer al ontmoet en beiden waren erg blij dat ze bevrijd waren. Tegen de anderen die een geweer bij zich hadden, zei Peter dat ze aan beide zijden van de groep moesten lopen. Peter haastte naar Jeroen toe.
‘Nu ben jij aan de beurt, vriend!’ zei hij tegen Jeroen. In een andere omstandigheid zou Jeroen het erg leuk gevonden hebben dat een oudere iemand vriend tegen hem zei, maar nu kon hij er niet eens aan denken. Hij wist dat het leven van deze mensen nu van hem afhing. Hij had nu een grote verantwoordelijkheid. Niets mocht meer mis gaan. Hij moest hen veilig naar de schuilplaats brengen. Want deze mensen waren niet van hier en kenden de omgeving niet. Het was al donker en Jeroen moest ook flink zijn best doen om niet te verdwalen. Dat zou hij niet. Hij kende de buurt heel erg goed. Vroeger speelde hij altijd alleen of met andere vrienden in de hele buurt. Hij kende het als zijn binnenzak, maar de duisternis maakte het wat moeilijker. Jeroen begon te lopen zonder iets te zeggen. Hij werd door Peter op de hielen gezeten. Toen eenmaal de groep in beweging was gekomen, snelde Peter naar achteren om te zien of het allemaal goed verliep.
‘Ik ga naar achteren om te kijken of alles goed is, ik ben zo bij je,’ zei hij tegen Jeroen en keerde terug. Hij liep de anderen tegemoet totdat hij Hendriks was tegen gekomen. Even later sloot hij weer bij Jeroen aan.
‘Niks aan de hand,’ bracht hij Jeroen op de hoogte. De groep bestond uit jonge en oude mannen en vrouwen en jongens en meisjes en kinderen. Zelfs in de duisternis kon je zien hoe erg ze onder de Duitsers te lijden hadden gehad.
‘Is het ver van hier? vroeg Peter aan Jeroen. Hij liep naast Jeroen. Jeroen probeerde grote stappen te maken al had hij maar kleine benen. Hij wist dat het gevaar overal op de loer kon liggen. Zolang deze mensen niet veilig in de mijn waren, zou hij zorgen maken. En nu was het zaak om zo snel mogelijk zo ver van de trein te komen.
‘Misschien een uur lopen,’ schatte Jeroen. Hij bleef constant omdraaien om te zien of de anderen hen aan het volgen waren en of ze niet achter raakten. De mensen waren erg moe maar de gedachte van de vrijheid dreef hen voort. Ze hadden een hele tijd niets gegeten en gedronken. De Duisters vervoerden hen als vee.
‘Hoe verder hoe beter,’ meende Peter, die zich aan de snelheid van Jeroen aanpaste. Ondanks dat hij graag sneller vooruit zou willen komen, de duisternis zou dat beletten. Hij hoopte dat Jeroen de richting van de mijn kende en niet zou verdwalen.
‘Maar we moeten wel ervoor zorgen dat ze morgen onze voetsporen niet kunnen volgen.’ Dat zei hij meer tegen zichzelf dan tegen Jeroen. En hij bedacht hoe hij die zou kunnen uitwissen of een vals spoor voor de soldaten kon leggen.
‘Is het echt een veilige plek?’ vroeg Peter aan Jeroen, terwijl hij nog bezig was met zijn gedachte. Peter moest nu volledig op een kleine jongen vertrouwen. Een kind is maar een kind en kan soms verkeerde inschattingen maken. Peter vond Jeroen heel erg moedig, hij bewonderde de kleine jongen al. Maar hij besefte dat Jeroen nog een kind was. Maar als Jeroen zo moedig was hen te helpen, dan moest het wel goed zijn. Anders zouden ze het wel zien. Dan zouden ze een andere plek zoeken.
‘Ja niemand die daar nog gaat, sinds het dicht is gegaan,’ meende Jeroen overtuigd. Voor hem was dat de veiligste plek voor deze mensen wat hij kende. Iets anders wist hij niet. Als de soldaten de voetsporen konden volgen was er wel groot gevaar dan zaten de mensen als ratten in de val.
‘Zullen je ouders niet op zoek zijn naar jou?’ Peter werd plotseling bewust dat Jeroen al lang thuis moest zijn. Dit was geen tijd voor een kind om buiten te zijn. Jeroen was het ook vergeten en schrok een beetje bij die vraag. Peter merkte het en zei:
‘Als je mij vertelt hoe wij moeten gaan, dan redden wij het verder wel.’ Hij wilde niet dat Jeroen thuis gelazer met zijn ouders kreeg. Aan de reactie van Jeroen zag hij dat deze het ook was vergeten dat hij zo laat nog buiten was. Zijn ouders zouden zeker ongerust zijn. En als hij de weg aan Peter kon uitleggen, zouden ze al was het met wat moeite er wel komen. Hij wist hoe de ingang van een mijn eruit zag en zou er bijzonder op letten. Hij wilde niet dat Jeroen in moeilijkheden kwam, deze kleine jongen had al zoveel voor hen gedaan, hij had zijn leven geriskeerd door hen te bevrijden, een grotere held bestond er niet.
‘Nee, het is te moeilijk, je zal het zelfs overdag niet kunnen vinden,’ vertelde Jeroen. Dan zouden de soldaten het ook moeilijk kunnen vinden. Ze moesten de sporen wel goed uitwissen. Peter keek naar Jeroen hoe braaf die voor de anderen liep en waardeerde hem voor zijn dapperheid.
‘Dan lijkt het me een uitstekende schuilplaats,’ overtuigde Peter zichzelf ook. Het was erg belangrijk uit de handen van de Duitsers te blijven als ze hen vonden, dan wachtte hen een vreselijke dood. Die hielden er geen rekening mee dat er kinderen bij zaten, dat hadden ze al laten blijken, zo meedogenloos waren ze.
‘Maar je ouders, die zullen erg ongerust zijn, vind je niet?’ zei Peter vol zorg. Die zullen zeker op zoek naar hem gaan en dat zou de soldaten alarmeren. Als zij dan ook op zoek gingen zouden ze zo bij de trein komen en ontdekken wat er aan de hand was. Dat was erg riskant.
‘Mijn vader niet, die is op het werk,’ meldde Jeroen en hij liep onverschrokken door alsof hij geen zorgen maakte over zijn thuiskomst. Deze mensen moesten eerst in veiligheid gebracht worden, dat was nu voornaam en nu hij de zorg en leiding over de veiligheid van deze mensen op zich had genomen moest hij zien dat ze de veilige plek heelhuids bereikten.
‘En je moeder?’ vroeg Peter. Hij was blij dat Jeroen hen de weg ging wijzen, maar ook niet omdat het gevaar zo groter werd als de soldaten de trein ontdekten. Ze waren niet erg ver nog van de trein verwijderd en de soldaten zouden hen snel in kunnen halen.
‘Heb je nog broers en zusjes?’ ging hij door en probeerde zijn pas wat te vergroten, kijken of Jeroen hem bij kon houden. Maar Jeroen liep al op zijn snelst anders moest hij gaan hollen. Zij moesten ook rekening houden met de kinderen, die traag liepen.
‘Nee.’ Was het korte antwoord van Jeroen. Beiden spraken fluisterend met elkaar alsof ze bang waren dat de vijand hen zouden horen. Elk risico moesten ze nu vermijden, wie weet dat er iemand in de buurt liep en hen in de gaten kreeg en het aan de Duitsers zou gaan vertellen. Ze waren banger voor de Duitsers dan de duivel zelf. Ze hadden de vreselijkheden zelf ondergaan of gezien of ervan gehoord. Dat konden geen mensen zijn, ook geen beesten en duivels waren misschien ook niet zo wreed.
‘Ben je ooit zo laat nog buiten geweest?’ vroeg Peter. Jeroen haalde de schouders op. Plotseling dacht hij aan zijn moeder. Die zou nu zeker ongerust zijn. Jeroen moest al lang thuis zijn. Hij was zo laat nooit ergens alleen geweest. Zijn moeder zou zeker heel veel zorgen zitten maken. Jeroen maakte daarom ook heel veel zorgen. Wat moest hij nu? Hij kon deze mensen niet in de steek laten en naar huis gaan. Ook kon hij het niet maken dat hij zo laat nog buiten was zonder dat zijn moeder wist waar hij zich bevond. Ze zou het ergste vrezen. Ze zou zeker denken dat er iets met Jeroen was gebeurd. Dat Jeroen iets was overkomen. Want Jeroen bleef nooit bij zijn vader in de fabriek achter. Hij kwam meteen terug naar huis. Wat zou haar zoon zijn overkomen, raasde het door haar hoofd. Toen het laat begon te worden en Jeroen nog niet thuis was gekomen, was de moeder aan de kinderen in de buurt gaan vragen of ze hem hadden gezien. In huis kon ze niet rustig zitten. Ze ijsbeerde door het hele huis en keek telkens naar buiten. Op een ogenblik besloot ze de route die Jeroen elke dag naar de fabriek nam te volgen. Ze wist dat zij niks van de Duitsers hoefde te vrezen omdat ze geen Joden waren. De Duitsers zochten alleen Joden en mensen die hen hielpen. En dat deden de ouders van Jeroen niet. Toen de moeder van Jeroen aanstalten maakte om zelf te gaan kijken, bood de buurman haar aan dat hij het voor haar zou doen. Misschien was Jeroen toch bij zijn vader in de fabriek gebleven. Hij zou de fiets naar de fabriek nemen wat sneller zou gaan. De moeder was ermee akkoord gegaan. Ze was de buurman dankbaar dat hij haar wilde helpen. De buurman pakte zijn fiets en snelde naar de fabriek. Steeds dacht de moeder
Aantal keer bekeken: 3240
Waardering: 7.08 op 10
Geef een cijfer:
Totaal categorieën: 10
Totaal 331 bezoekers online
Verhalen
Wilt u een verhaaltje lezen uit één van de onderstaande categorieën? Klik dan gewoon op een categorie en u komt op de pagina met de verhalen van deze bepaalde categorie.- blunders
- dieren verhalen
- erotische verhalen
- griezel verhalen
- humor verhalen
- kinderverhalen
- liefdes verhalen
- sex verhalen
- spannende verhalen
- sprookjes
Verhalen posten
Hebt u zelf een verhaaltje geschreven? Of een onvergetelijke blunder tegengekomen, of iets anders. En je wilt er anderen mee amuseren, lezen? Met verhalenlezen.nl kan dat geen probleem zijn. Klik hier om een verhaal te posten!Statistieken
Totaal verhalen: 5184Totaal categorieën: 10
Totaal 331 bezoekers online